Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. harceler:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor harceler (Frans) in het Nederlands

harceler:

harceler werkwoord (harcelle, harcelles, harcelons, harcelez, )

  1. harceler (ennuyer; déranger; importuner; agacer; gêner)
    lastigvallen; teisteren
    • lastigvallen werkwoord (val lastig, valt lastig, viel lastig, vielen lastig, lastig gevallen)
    • teisteren werkwoord (teister, teistert, teisterde, teisterden, geteisterd)
  2. harceler (taquiner; irriter; enquiquiner; agacer; asticoter)
    uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; sarren; tergen
    • uitdagen werkwoord (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
    • pesten werkwoord (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen werkwoord (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • treiteren werkwoord (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tarten werkwoord (tart, tartte, tartten, getart)
    • stangen werkwoord
    • jennen werkwoord (jen, jent, jende, jenden, gejend)
    • zieken werkwoord (ziek, ziekt, ziekte, ziekten, geziekt)
    • sarren werkwoord (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
    • tergen werkwoord (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
  3. harceler (bousculer; presser; talonner)
    omwoelen
    • omwoelen werkwoord (woel om, woelt om, woelde om, woelden om, omgewoeld)

Conjugations for harceler:

Présent
  1. harcelle
  2. harcelles
  3. harcelle
  4. harcelons
  5. harcelez
  6. harcellent
imparfait
  1. harcelais
  2. harcelais
  3. harcelait
  4. harcelions
  5. harceliez
  6. harcelaient
passé simple
  1. harcelai
  2. harcelas
  3. harcela
  4. harcelâmes
  5. harcelâtes
  6. harcelèrent
futur simple
  1. harcellerai
  2. harcelleras
  3. harcellera
  4. harcellerons
  5. harcellerez
  6. harcelleront
subjonctif présent
  1. que je harcelle
  2. que tu harcelles
  3. qu'il harcelle
  4. que nous harcelions
  5. que vous harceliez
  6. qu'ils harcellent
conditionnel présent
  1. harcellerais
  2. harcellerais
  3. harcellerait
  4. harcellerions
  5. harcelleriez
  6. harcelleraient
passé composé
  1. ai harcelé
  2. as harcelé
  3. a harcelé
  4. avons harcelé
  5. avez harcelé
  6. ont harcelé
divers
  1. harcelle!
  2. harcelez!
  3. harcelons!
  4. harcelé
  5. harcelant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor harceler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plagen atrocités; horreurs; misères; tortures; tourments; épouvantes
treiteren tracasserie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jennen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
lastigvallen agacer; déranger; ennuyer; gêner; harceler; importuner
omwoelen bousculer; harceler; presser; talonner
pesten agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
plagen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
sarren agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
stangen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
tarten agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
teisteren agacer; déranger; ennuyer; gêner; harceler; importuner
tergen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
treiteren agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
uitdagen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner inciter à; provoquer; susciter
zieken agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner

Synoniemen voor "harceler":


Wiktionary: harceler

harceler
verb
  1. provoquer, exciter parfois jusqu’à importuner, jusqu’à tourmenter.
harceler
verb
  1. agressief zijn jegens iemand

Cross Translation:
FromToVia
harceler stalken stalk — to (try to) follow or contact someone constantly, often resulting in harassment