Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. infirmier:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor infirmier (Frans) in het Nederlands

infirmier:

infirmier [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'infirmier (frère; ambulancier; frangin; confrère; garde-malade)
    de broeder; de broer
    • broeder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • broer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. l'infirmier
    de verpleger; de hulp; ziekenoppasser; de diaken; de ziekenbroeder; de broeder
  3. l'infirmier
    de ziekenbroeder
  4. l'infirmier
    de ziekenverpleger

Vertaal Matrix voor infirmier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broeder ambulancier; confrère; frangin; frère; garde-malade; infirmier confrère; couventine; cénobite; ecclésiastique; frère; homme d'Eglise; ministre du culte; moine; moniale; pasteur; religieux
broer ambulancier; confrère; frangin; frère; garde-malade; infirmier
diaken infirmier
hulp infirmier Assistance sociale; aide; aide domestique; aide familiale; aide sociale; appui; assistance; assistant; clerc; commis; coup de main; domestique; femme de ménage; homme de ménage; membre du personnel; secondant; secours; serviteur; soutien; support; valet
verpleger infirmier
ziekenbroeder infirmier
ziekenoppasser infirmier
ziekenverpleger infirmier

Synoniemen voor "infirmier":


Wiktionary: infirmier

infirmier
noun
  1. Celui qui soigner et sert les malades dans une infirmerie, dans un hôpital, dans une ambulance.
infirmier
noun
  1. iemand die beroepshalve patiënten verpleegt
  2. een deskundige in de verpleegkunde
  3. beroep|nld iemand met de opleiding tot het geven van verpleegkundige zorg

Cross Translation:
FromToVia
infirmier verpleegster nurse — person trained to provide care for the sick