Frans

Uitgebreide vertaling voor juger (Frans) in het Nederlands

juger:

juger werkwoord (juge, juges, jugeons, jugez, )

  1. juger (rendre un verdict)
    oordelen; een oordeel wijzen; rechtspreken
    • oordelen werkwoord (oordeel, oordeelt, oordeelde, oordeelden, geoordeeld)
    • een oordeel wijzen werkwoord
    • rechtspreken werkwoord (spreek recht, spreekt recht, sprak recht, spraken recht, rechtgesproken)
  2. juger (condamner; damner; réprouver)
    veroordelen; vonnissen
    • veroordelen werkwoord (veroordeel, veroordeelt, veroordeelde, veroordeelden, veroordeeld)
    • vonnissen werkwoord (vonnis, vonnist, vonniste, vonnisten, gevonnist)
  3. juger (poursuivre; condamner)
    berechten; vervolgen
    • berechten werkwoord (berecht, berechtte, berechtten, berecht)
    • vervolgen werkwoord (vervolg, vervolgt, vervolgde, vervolgden, vervolgd)

Conjugations for juger:

Présent
  1. juge
  2. juges
  3. juge
  4. jugeons
  5. jugez
  6. jugent
imparfait
  1. jugeais
  2. jugeais
  3. jugeait
  4. jugions
  5. jugiez
  6. jugeaient
passé simple
  1. jugeai
  2. jugeas
  3. jugea
  4. jugeâmes
  5. jugeâtes
  6. jugèrent
futur simple
  1. jugerai
  2. jugeras
  3. jugera
  4. jugerons
  5. jugerez
  6. jugeront
subjonctif présent
  1. que je juge
  2. que tu juges
  3. qu'il juge
  4. que nous jugions
  5. que vous jugiez
  6. qu'ils jugent
conditionnel présent
  1. jugerais
  2. jugerais
  3. jugerait
  4. jugerions
  5. jugeriez
  6. jugeraient
passé composé
  1. ai jugé
  2. as jugé
  3. a jugé
  4. avons jugé
  5. avez jugé
  6. ont jugé
divers
  1. juge!
  2. jugez!
  3. jugeons!
  4. jugé
  5. jugeant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor juger:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
berechten arrêts; jugement
vonnissen arrêts; condamnations; jugements; sentences
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
berechten condamner; juger; poursuivre
een oordeel wijzen juger; rendre un verdict
oordelen juger; rendre un verdict
rechtspreken juger; rendre un verdict
veroordelen condamner; damner; juger; réprouver blâmer; condamner; critiquer; déclarer impropre; désapprouver; désavouer; refuser; réprouver
vervolgen condamner; juger; poursuivre actionner; chercher d'obtenir; continuer; durer; essyer d'obtenir; persister; poursuivre; prolonger; se continuer; se poursuivre; tenter d'obtenir; tâcher d'obtenir
vonnissen condamner; damner; juger; réprouver prononcer un arrêt; sentencier

Synoniemen voor "juger":


Wiktionary: juger

juger
verb
  1. juri|fr décider une affaire, un différend en qualité de juge.
juger
verb
  1. tot een oordeel komen over iets

Cross Translation:
FromToVia
juger oordelen judge — to sit in judgment on, pass sentence on
juger oordelen; bemiddelen judge — to arbitrate, to pass opinion on something
juger oordelen; rechtspreken judge — to sit in judgment on, act as judge
juger beoordelen judge — to form an opinion on
juger beoordelen beurteilen — (transitiv) über jemanden oder etwas ein Urteil fällen