Frans

Uitgebreide vertaling voor mettre en marche (Frans) in het Nederlands

mettre en marche:

mettre en marche werkwoord

  1. mettre en marche (déclencher; démarer)
    in werking stellen; opstarten
    • in werking stellen werkwoord (stel in werking, stelt in werking, stelde in werking, stelden in werking, in werking gesteld)
    • opstarten werkwoord (start op, startte op, startten op, opgestart)
  2. mettre en marche (s'y prendre; opérer; procéder; )
    werken; opereren; manipuleren; te werk gaan; procederen; optreden; handelen; leven
    • werken werkwoord (werk, werkt, werkte, werkten, gewerkt)
    • opereren werkwoord (opereer, opereert, opereerde, opereerden, geopereerd)
    • manipuleren werkwoord
    • te werk gaan werkwoord (ga te werk, gaat te werk, ging te werk, gingen te werk, te werk gegaan)
    • procederen werkwoord (procedeer, procedeert, procedeerde, procedeerden, geprocedeerd)
    • optreden werkwoord (treed op, treedt op, trad op, traden op, opgetreden)
    • handelen werkwoord (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • leven werkwoord (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
  3. mettre en marche (commencer; commencer à; démarrer; )
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
    • van start gaan werkwoord
  4. mettre en marche (allumer; brancher sur; établir le contact; )
    inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken
    • inschakelen werkwoord (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
  5. mettre en marche (mettre en circuit; enclencher; faire fonctionner)
    inschakelen; aandoen; aandraaien
    • inschakelen werkwoord (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aandraaien werkwoord (draai aan, draait aan, draaide aan, draaiden aan, aangedraaid)
  6. mettre en marche (aguillonner; inciter; stimuler; pousser; actionner)
    opwekken; aansporen; stimuleren; aandrijven; prikkelen; opkrikken
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aandrijven werkwoord (drijf aan, drijft aan, dreef aan, dreven aan, aangedreven)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • opkrikken werkwoord (krik op, krikt op, krikte op, krikten op, opgekrikt)
  7. mettre en marche (démarrer à la manivelle)
    aanzwengelen; aanslingeren
    • aanzwengelen werkwoord
    • aanslingeren werkwoord (slinger aan, slingert aan, slingerde aan, slingerden aan, aangeslingerd)
  8. mettre en marche (entreprendre; engager; commencer; )
    ondernemen; aangaan
    • ondernemen werkwoord (onderneem, onderneemt, ondernam, ondernamen, ondernomen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
  9. mettre en marche (inaugurer; démarrer; commencer; annoncrer; lancer)
    inluiden; beginnen; starten
    • inluiden werkwoord (luid in, luidt in, luidde in, luidden in, ingeluid)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
  10. mettre en marche (débuter; ouvrir; commencer; )
    beginnen; aanbreken; een begin nemen
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanbreken werkwoord (breek aan, breekt aan, brak aan, braken aan, aangebroken)
    • een begin nemen werkwoord
  11. mettre en marche (entamer la conversation; ouvrir; entamer; )
    ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • entameren werkwoord
    • openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)
    • opwerpen werkwoord (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • gesprek aanknopen werkwoord
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • aanknopen werkwoord (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)

Vertaal Matrix voor mettre en marche:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen habillement
aandrijven alluvionnement; propulsion
aangaan concerner; fait d'affecter; fait de toucher à
aanknopen attaché; boutonné; lié
aanmaken fabrication; préparation; réalisation
aanslingeren démarrage à la manivelle
aansnijden fait d'entamer
aansporen activation; aiguillon; allumage; encouragement; excitation; incitation; mise en marche; propulsion; réconfort; soutien; stimulant; stimulation; support
aanvangen commencement; début
aanzetten aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
aanzwengelen démarrage à la manivelle
beginnen commencement; début
entameren fait d'entamer
handelen action; le fait d'agir
leven bousculade; brouhaha; bruit; chahut; charivari; cohue; effervescence; existence; presse; présence; réalité; tapage; tumulte; vacarme; vie; émoi
optreden attitude; comportement; conduite; façon; manière; manière de se comporter
opwekken excitation; instigation
opwerpen jeter en l'air; lancer
stimuleren aiguillon; avancements; encouragement; exciter; incitation; inciter; promotions; stimulant; stimulation; stimulations; stimuler
werken conséquence; effet; fonctionnement; impact; implication
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbreken commencer; débuter; démarrer; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; s'activer; s'y mettre; se mettre en mouvement; étrenner
aandoen allumer; brancher sur; enclencher; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact causer; commettre; faire; faire du mal; habiller; inciter à; mettre; occasionner; porter; provoquer; s'habiller; se couvrir; se vêtir
aandraaien enclencher; faire fonctionner; mettre en circuit; mettre en marche fixer; serrer; visser
aandrijven actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler être jeté sur le rivage
aangaan commencer; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; mettre en marche; prendre; toucher atteindre; compatir; concerner; engager; intéresser; lier; nouer; regarder; s'agir de; s'intéresser; se rapporter à; toucher
aankaarten aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer aborder; alléguer; citer; entamer; invoquer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; soulever
aanknopen aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer commencer; débuter; démarrer; engager; entamer; lier; nouer
aanmaken allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact allumer; brûler; faire du feu; flamber; frotter; mettre feu à; prendre feu; s'enflammer
aanslingeren démarrer à la manivelle; mettre en marche
aansnijden aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer aborder; alléguer; citer; entamer; invoquer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; soulever
aansporen actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; convier; encourager; encourager à; exciter; exhorter; inciter; inciter à; inviter; presser; provoquer; s'empresser; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de
aanvangen activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher
aanzetten allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact activer; affiler; affûter; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; convier; encourager; encourager à; exciter; inciter; inciter à; inviter; limer; polir; pousser en avant; presser; propulser; provoquer; s'empresser; semer la discorde; stimuler; tailler; énerver; éperonner; être l'instigateur de
aanzwengelen démarrer à la manivelle; mettre en marche
beginnen activer; amorcer; annoncrer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; inaugurer; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; s'y mettre; se mettre en mouvement; toucher; étrenner commencer; débuter; démarrer; entamer; se mettre en marche; se mettre en mouvement
een begin nemen commencer; débuter; démarrer; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; s'activer; s'y mettre; se mettre en mouvement; étrenner
entameren aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer aborder; alléguer; citer; entamer; invoquer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; soulever
gesprek aanknopen aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer
handelen agir; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre accomplir; agir; exécuter; faire; faire du commerce; opérer; réaliser; s'acquitter de
in werking stellen déclencher; démarer; mettre en marche
inluiden annoncrer; commencer; démarrer; inaugurer; lancer; mettre en marche
inschakelen allumer; brancher sur; enclencher; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact activer
leven agir; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre demeurer; exister; habiter; héberger; loger; résider; siéger; séjourner; vivre
manipuleren agir; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre manipuler
ondernemen commencer; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; mettre en marche; prendre; toucher
openen aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer agrandir; construire; construire en plus; desserrer; déboucher; déboulonner; déboutonner; découvrir; dénouer; développer; déverrouiller; dévisser; enfler; exposer; frayer; gonfler; grossir; inaugurer; introduire; lever; mettre à nu; ouvrir; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; publier; rajouter une aile; rendre accessible; rendre public; révéler; s'amplifier; s'enfler; se dilater; tourner; élargir; étendre; évaser
opereren agir; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre
opkrikken actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler
opstarten déclencher; démarer; mettre en marche démarrer
optreden agir; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre faire du théâtre; jouer; présenter un spectacle; se produire
opwekken actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler activer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; aviver; enflammer; exciter; inciter; picoter; piquer; ranimer; raviver; stimuler; vitaliser; vivifier
opwerpen aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer aborder; alléguer; citer; entamer; invoquer; jeter en l'air; lancer; lancer en l'air; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; soulever
prikkelen actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler activer; aggraver; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; motiver; picoter; piquer; ranimer; stimuler; éperonner
procederen agir; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre
starten aborder; activer; allumer; amorcer; annoncrer; avancer; brancher sur; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entamer la conversation; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; faire fonctionner; faire marcher; inaugurer; lancer; mettre en circuit; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; partir; prendre; proposer; s'activer; se mettre en mouvement; toucher; établir le contact
stimuleren actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler acclamer; activer; aggraver; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; enflammer; exciter; exciter à; inciter; inciter à; motiver; ovationner; picoter; piquer; provoquer; ranimer; raviver; stimuler; tisonner; vivifier; éperonner; être l'instigateur de
te berde brengen aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer aborder; alléguer; avancer; citer; entamer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; soulever
te werk gaan agir; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre
ter sprake brengen aborder; avancer; démarrer; entamer; entamer la conversation; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; proposer aborder; alléguer; attiser; citer; entamer; invoquer; mettre en avant; mettre quelque chose sur le tapis; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; ranimer; raviver; soulever; évoquer
van start gaan activer; amorcer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; lancer; mettre en marche; ouvrir; partir; prendre; s'activer; se mettre en mouvement; toucher
werken agir; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre effectuer; exécuter; réaliser; travailler
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
opstarten démarrage

Synoniemen voor "mettre en marche":


Verwante vertalingen van mettre en marche