Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. mobilité:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor mobilité:
    • mobiliteit


Frans

Uitgebreide vertaling voor mobilité (Frans) in het Nederlands

mobilité:

mobilité [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la mobilité (vivacité)
    de beweeglijkheid; de levendigheid
  2. la mobilité (vivacité)
    de drukte; de vrolijkheid; de levendigheid; de opgewektheid
  3. la mobilité (agitation)
    de beweeglijkheid; de ongedurigheid
  4. la mobilité (fait d'être portable)
    de draagbaarheid; verplaatsbaarheid
  5. la mobilité
    de losheid
    • losheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  6. la mobilité
    beweegbaarheid; kunnen bewegen

Vertaal Matrix voor mobilité:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beweegbaarheid mobilité
beweeglijkheid agitation; mobilité; vivacité
draagbaarheid fait d'être portable; mobilité
drukte mobilité; vivacité activité; affairement; affluence; animation; bousculade; brouhaha; chahut; charivari; chichis; cohue; cérémonie; effervescence; embarras; esbroufe; foule; foule d'occupations; masse; multitude de personnes; pagaille; poussée; presse; remue-ménage; rumeur; tam-tam; tapage; tintouin; tracas; tumulte; vacarme; émoi
kunnen bewegen mobilité
levendigheid mobilité; vivacité animation; vivacité
losheid mobilité
ongedurigheid agitation; mobilité agitation; animation; effervescence; excitation; tumulte; émoi
opgewektheid mobilité; vivacité allégresse; belle humeur; bonne humeur; enjouement; gaieté; gaité; grande joie; humeur joyeuse; joie; jovialité; liesse; plaisir; réjouissance; satisfaction
verplaatsbaarheid fait d'être portable; mobilité
vrolijkheid mobilité; vivacité allégresse; belle humeur; bonne humeur; enjouement; entrain; gaieté; grande joie; humeur joyeuse; joie; jovialité; liesse; plaisir; réjouissance; satisfaction

Synoniemen voor "mobilité":


Wiktionary: mobilité

mobilité
noun
  1. beweeglijkheid