Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. radiodiffuser:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor radiodiffuser (Frans) in het Nederlands

radiodiffuser:

radiodiffuser werkwoord (radiodiffuse, radiodiffuses, radiodiffusons, radiodiffusez, )

  1. radiodiffuser (émettre; diffuser; émaner)
    uitstralen; zenden; uitzenden; rondstralen
    • uitstralen werkwoord (straal uit, straalt uit, straalde uit, straalden uit, uitgestraald)
    • zenden werkwoord (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
    • uitzenden werkwoord (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)
    • rondstralen werkwoord
  2. radiodiffuser (émettre; diffuser)
    programma uitzenden; omroepen

Conjugations for radiodiffuser:

Présent
  1. radiodiffuse
  2. radiodiffuses
  3. radiodiffuse
  4. radiodiffusons
  5. radiodiffusez
  6. radiodiffusent
imparfait
  1. radiodiffusais
  2. radiodiffusais
  3. radiodiffusait
  4. radiodiffusions
  5. radiodiffusiez
  6. radiodiffusaient
passé simple
  1. radiodiffusai
  2. radiodiffusas
  3. radiodiffusa
  4. radiodiffusâmes
  5. radiodiffusâtes
  6. radiodiffusèrent
futur simple
  1. radiodiffuserai
  2. radiodiffuseras
  3. radiodiffusera
  4. radiodiffuserons
  5. radiodiffuserez
  6. radiodiffuseront
subjonctif présent
  1. que je radiodiffuse
  2. que tu radiodiffuses
  3. qu'il radiodiffuse
  4. que nous radiodiffusions
  5. que vous radiodiffusiez
  6. qu'ils radiodiffusent
conditionnel présent
  1. radiodiffuserais
  2. radiodiffuserais
  3. radiodiffuserait
  4. radiodiffuserions
  5. radiodiffuseriez
  6. radiodiffuseraient
passé composé
  1. ai radiodiffusé
  2. as radiodiffusé
  3. a radiodiffusé
  4. avons radiodiffusé
  5. avez radiodiffusé
  6. ont radiodiffusé
divers
  1. radiodiffuse!
  2. radiodiffusez!
  3. radiodiffusons!
  4. radiodiffusé
  5. radiodiffusant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor radiodiffuser:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omroepen diffuser; radiodiffuser; émettre annoncer; faire l'appel des noms; proclamer; présenter les nouvelles
programma uitzenden diffuser; radiodiffuser; émettre
rondstralen diffuser; radiodiffuser; émaner; émettre
uitstralen diffuser; radiodiffuser; émaner; émettre
uitzenden diffuser; radiodiffuser; émaner; émettre diffuser; disperser; déboutonner; dégager; détacher; dévisser; embaucher; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre
zenden diffuser; radiodiffuser; émaner; émettre conduire; déposer; envoyer; envoyer à; expédier; expédier à; fournir; livrer; porter; remettre; tenir le volant; transmettre; émettre; être au volant

Synoniemen voor "radiodiffuser":


Wiktionary: radiodiffuser


Cross Translation:
FromToVia
radiodiffuser omroepen; uitzenden broadcast — to transmit a message or signal via radio waves or electronic means