Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor rehausser (Frans) in het Nederlands

rehausser:

rehausser werkwoord (rehausse, rehausses, rehaussons, rehaussez, )

  1. rehausser (augmenter; élever; relever; surélever; majorer)
    verhogen; hoger maken
    • verhogen werkwoord (verhoog, verhoogt, verhoogde, verhoogden, verhoogd)
    • hoger maken werkwoord
  2. rehausser (augmenter; relever; hausser)
    verhogen; ophogen
    • verhogen werkwoord (verhoog, verhoogt, verhoogde, verhoogden, verhoogd)
    • ophogen werkwoord (hoog op, hoogt op, hoogde op, hoogden op, opgehoogd)
  3. rehausser (remblayer; élever)
    ophogen
    • ophogen werkwoord (hoog op, hoogt op, hoogde op, hoogden op, opgehoogd)
  4. rehausser (réconforter; relever; remonter; )
    opknappen; opkalefateren; opvijzelen; oplappen
    • opknappen werkwoord (knap op, knapt op, knapte op, knapten op, opgeknapt)
    • opkalefateren werkwoord (kalefater op, kalefatert op, kalefaterde op, kalefaterden op, opgekalefaterd)
    • opvijzelen werkwoord (vijzel op, vijzelt op, vijzelde op, vijzelden op, opgevijzeld)
    • oplappen werkwoord (lap op, lapt op, lapte op, lapten op, opgelapt)

Conjugations for rehausser:

Présent
  1. rehausse
  2. rehausses
  3. rehausse
  4. rehaussons
  5. rehaussez
  6. rehaussent
imparfait
  1. rehaussais
  2. rehaussais
  3. rehaussait
  4. rehaussions
  5. rehaussiez
  6. rehaussaient
passé simple
  1. rehaussai
  2. rehaussas
  3. rehaussa
  4. rehaussâmes
  5. rehaussâtes
  6. rehaussèrent
futur simple
  1. rehausserai
  2. rehausseras
  3. rehaussera
  4. rehausserons
  5. rehausserez
  6. rehausseront
subjonctif présent
  1. que je rehausse
  2. que tu rehausses
  3. qu'il rehausse
  4. que nous rehaussions
  5. que vous rehaussiez
  6. qu'ils rehaussent
conditionnel présent
  1. rehausserais
  2. rehausserais
  3. rehausserait
  4. rehausserions
  5. rehausseriez
  6. rehausseraient
passé composé
  1. ai rehaussé
  2. as rehaussé
  3. a rehaussé
  4. avons rehaussé
  5. avez rehaussé
  6. ont rehaussé
divers
  1. rehausse!
  2. rehaussez!
  3. rehaussons!
  4. rehaussé
  5. rehaussant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor rehausser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
oplappen pratiquer
verhogen rehaussement à l'aide de terre
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hoger maken augmenter; majorer; rehausser; relever; surélever; élever
ophogen augmenter; hausser; rehausser; relever; remblayer; élever
opkalefateren arranger; rehausser; relever; remonter; réconforter; réparer; se rafraîchir; se remettre; soulever
opknappen arranger; rehausser; relever; remonter; réconforter; réparer; se rafraîchir; se remettre; soulever arranger; enjoliver; rafraîchir; ragaillardir; rajuster; remettre en bon état; remettre à neuf; remonter le moral à; renouveler; restaurer; retaper; revitaliser; réconforter; régénérer; réhabiliter; rénover; se requinquer; se retaper
oplappen arranger; rehausser; relever; remonter; réconforter; réparer; se rafraîchir; se remettre; soulever
opvijzelen arranger; rehausser; relever; remonter; réconforter; réparer; se rafraîchir; se remettre; soulever
verhogen augmenter; hausser; majorer; rehausser; relever; surélever; élever

Synoniemen voor "rehausser":