Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. s'habiller:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor s'habiller (Frans) in het Nederlands

s'habiller:

s'habiller werkwoord

  1. s'habiller (habiller; mettre; se vêtir; se couvrir)
    aankleden; aantrekken; aandoen
    • aankleden werkwoord (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
    • aantrekken werkwoord (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
  2. s'habiller
  3. s'habiller (se vêtir; habiller; parer)
    uitmonsteren; kleden; zich tooien; zich kleden
    • uitmonsteren werkwoord (monster uit, monstert uit, monsterde uit, monsterden uit, uitgemonsterd)
    • kleden werkwoord (kleed, kleedt, kleedde, kleedden, gekleed)
    • zich tooien werkwoord
    • zich kleden werkwoord

Vertaal Matrix voor s'habiller:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen habillement
aankleden habillement
aantrekken attrait; charme; habillement; resserrement; serrage; séduction
kleden habillement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen habiller; mettre; s'habiller; se couvrir; se vêtir allumer; brancher sur; causer; commettre; enclencher; faire; faire du mal; faire fonctionner; faire marcher; inciter à; mettre; mettre en circuit; mettre en marche; occasionner; porter; provoquer; établir le contact
aankleden habiller; mettre; s'habiller; se couvrir; se vêtir agrémenter; décorer; embellir; enjoliver; orner
aantrekken habiller; mettre; s'habiller; se couvrir; se vêtir admettre; attirer; boucler; embaucher; engager; enrôler; fermer en tirant; mettre; nommer; passer; prendre en service; recruter; revêtir; sangler; serrer; tirer
kleden habiller; parer; s'habiller; se vêtir
uitmonsteren habiller; parer; s'habiller; se vêtir
zich aankleden s'habiller
zich kleden habiller; parer; s'habiller; se vêtir
zich tooien habiller; parer; s'habiller; se vêtir

Wiktionary: s'habiller


Cross Translation:
FromToVia
• s'habiller zich kleden; zich aankleden dress — to clothe oneself