Frans

Uitgebreide vertaling voor secouer (Frans) in het Nederlands

secouer:

secouer werkwoord (secoue, secoues, secouons, secouez, )

  1. secouer (agiter)
    schudden; heen en weer bewegen
    • schudden werkwoord (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)
    • heen en weer bewegen werkwoord (beweeg heen en weer, beweegt heen en weer, bewoog heen en weer, bewogen heen en weer, heen en weer bewogen)
  2. secouer (agiter)
    schudden; trillen; beven
    • schudden werkwoord (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)
    • trillen werkwoord (tril, trilt, trilde, trilden, getrild)
    • beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)
  3. secouer (être houleux; osciller; balancer; )
    golven; deinen
    • golven werkwoord (golf, golft, golfde, golfden, gegolfd)
    • deinen werkwoord (dein, deint, deinde, deinden, gedeind)
  4. secouer (bercer; balancer; être bercé; )
    schommelen; wiegen
    • schommelen werkwoord (schommel, schommelt, schommelde, schommelden, geschommeld)
    • wiegen werkwoord (wieg, wiegt, wiegde, wiegden, gewiegd)
  5. secouer (s'ébrouer)
    afschudden
    • afschudden werkwoord (schud af, schudt af, schudde af, schudden af, afgeschud)
  6. secouer
  7. secouer
    omschudden
    • omschudden werkwoord (schud om, schudt om, schudde om, schudden om, omgeschud)
  8. secouer
  9. secouer (osciller; agiter; virer; )
    zwaaien; heen en weer zwaaien; slingeren; zwenken
    • zwaaien werkwoord (zwaai, zwaait, zwaaide, zwaaiden, gezwaaid)
    • slingeren werkwoord (slinger, slingert, slingerde, slingerden, geslingerd)
    • zwenken werkwoord (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)
  10. secouer (tordre légèrement; agiter; tordre; osciller; tournoyer)
    wriggelen; wrikken
  11. secouer (battre)
    afkloppen
    • afkloppen werkwoord (klop af, klopt af, klopte af, klopten af, afgeklopt)

Conjugations for secouer:

Présent
  1. secoue
  2. secoues
  3. secoue
  4. secouons
  5. secouez
  6. secouent
imparfait
  1. secouais
  2. secouais
  3. secouait
  4. secouions
  5. secouiez
  6. secouaient
passé simple
  1. secouai
  2. secouas
  3. secoua
  4. secouâmes
  5. secouâtes
  6. secouèrent
futur simple
  1. secouerai
  2. secoueras
  3. secouera
  4. secouerons
  5. secouerez
  6. secoueront
subjonctif présent
  1. que je secoue
  2. que tu secoues
  3. qu'il secoue
  4. que nous secouions
  5. que vous secouiez
  6. qu'ils secouent
conditionnel présent
  1. secouerais
  2. secouerais
  3. secouerait
  4. secouerions
  5. secoueriez
  6. secoueraient
passé composé
  1. ai secoué
  2. as secoué
  3. a secoué
  4. avons secoué
  5. avez secoué
  6. ont secoué
divers
  1. secoue!
  2. secouez!
  3. secouons!
  4. secoué
  5. secouant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor secouer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschudden secousse
beven cahot; choc; heurt; oscillation; saccade; secousse; tremblement; vibration
golven lames; vagues
zwenken conversions; rotation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkloppen battre; secouer
afschudden s'ébrouer; secouer
beven agiter; secouer frissonner; frémir; grelotter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer
deinen balancer; chanceler; osciller; se balancer; secouer; tituber; vaciller; être bercé; être houleux
golven balancer; chanceler; osciller; se balancer; secouer; tituber; vaciller; être bercé; être houleux gicler; ondoyer; onduler; ruisseler
heen en weer bewegen agiter; secouer
heen en weer zwaaien agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; dodeliner; osciller; se balancer
omschudden secouer
opschudden secouer
schommelen balancer; bercer; chanceler; osciller; se balancer; secouer; tituber; vaciller; être bercé; être houleux balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; dodeliner; osciller; se balancer
schudden agiter; secouer
slingeren agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; dodeliner; jeter; osciller; pendiller; se balancer; traîner
trillen agiter; secouer frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; palpiter; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer
wiegen balancer; bercer; chanceler; osciller; se balancer; secouer; tituber; vaciller; être bercé; être houleux balancer; bercer; brimbaler; bringuebaler; dodeliner; osciller; se balancer
wriggelen agiter; osciller; secouer; tordre; tordre légèrement; tournoyer
wrikken agiter; osciller; secouer; tordre; tordre légèrement; tournoyer faire bouger en tirant
zich ontdoen van secouer
zwaaien agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer faire au revoir de la main; faire signe de la main; faire signe à; saluer; saluer de la main
zwenken agiter; balancer; bercer; brimbaler; cahoter; chanceler; fluctuer; osciller; se balancer; se déporter; secouer; sursauter; tituber; tourner; tressauter; vaciller; virer détourner; faire volte-face; obliquer; s'écarter; s'écarter brusquement; tourner; virer

Synoniemen voor "secouer":


Wiktionary: secouer

secouer
verb
  1. schuddend ordenen
  2. snel heen en weer bewegen om iets te mengen

Cross Translation:
FromToVia
secouer schokken judder — to spasm or shake violently
secouer schudden rock — cause to shake or sway violently
secouer schudden shake — transitive: to cause to move
secouer schokken shake — transitive: to disturb emotionally
secouer schudden schütteln — (transitiv) einen Gegenstand oder eine Person schnell hin und her bewegen

Verwante vertalingen van secouer