Frans

Uitgebreide vertaling voor solder (Frans) in het Nederlands

solder:

solder werkwoord (solde, soldes, soldons, soldez, )

  1. solder (payer; régler; payer la note; égaliser; s'acquitter de)
    betalen; voldoen
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • voldoen werkwoord (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
  2. solder (régler; acquitter; payer; s'acquitter de)
    aanzuiveren; nabetalen
    • aanzuiveren werkwoord (zuiver aan, zuivert aan, zuiverde aan, zuiverden aan, aangezuiverd)
    • nabetalen werkwoord (betaal na, betaalt na, betaalde na, betaalden na, nabetaald)
  3. solder (brader; liquider)
    uitverkopen
    • uitverkopen werkwoord (verkoop uit, verkoopt uit, verkocht uit, verkochten uit, uitverkocht)
  4. solder (acquitter; achever; régler; )
    voldoen; vereffenen; betalen
    • voldoen werkwoord (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
  5. solder (porter en compte; régler)
    verrekenen; vereffenen
    • verrekenen werkwoord (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
  6. solder (baisser)
    verlagen; lager maken
    • verlagen werkwoord (verlaag, verlaagt, verlaagde, verlaagden, verlaagd)
    • lager maken werkwoord
  7. solder (nettoyer; ranger; débarrasser; stocker; liquider)
    opruimen; bergen
    • opruimen werkwoord (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • bergen werkwoord (berg, bergt, bergde, bergden, gebergd)
  8. solder (régler; acquitter; liquider; arranger)
    vereffenen; effenen; egaliseren
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
  9. solder (dédommager; régler; acquitter; )

Conjugations for solder:

Présent
  1. solde
  2. soldes
  3. solde
  4. soldons
  5. soldez
  6. soldent
imparfait
  1. soldais
  2. soldais
  3. soldait
  4. soldions
  5. soldiez
  6. soldaient
passé simple
  1. soldai
  2. soldas
  3. solda
  4. soldâmes
  5. soldâtes
  6. soldèrent
futur simple
  1. solderai
  2. solderas
  3. soldera
  4. solderons
  5. solderez
  6. solderont
subjonctif présent
  1. que je solde
  2. que tu soldes
  3. qu'il solde
  4. que nous soldions
  5. que vous soldiez
  6. qu'ils soldent
conditionnel présent
  1. solderais
  2. solderais
  3. solderait
  4. solderions
  5. solderiez
  6. solderaient
passé composé
  1. ai soldé
  2. as soldé
  3. a soldé
  4. avons soldé
  5. avez soldé
  6. ont soldé
divers
  1. solde!
  2. soldez!
  3. soldons!
  4. soldé
  5. soldant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor solder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bergen conservation; garde; préservation
betalen acquittement; contribution; paiement; remboursement; règlement
uitverkopen soldes
vereffenen acquittement
voldoen acquittement; contribution; paiement; remboursement; règlement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzuiveren acquitter; payer; régler; s'acquitter de; solder
bergen débarrasser; liquider; nettoyer; ranger; solder; stocker mettre en sécurité; mettre en sûreté; sauver
betalen achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; s'acquitter de; solder; égaliser indemniser; payer; récompenser; rémunérer; rétribuer; salarier
effenen acquitter; arranger; liquider; régler; solder aplanir; aplatir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser
egaliseren acquitter; arranger; liquider; régler; solder aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser
genoegdoen acquitter; dédommager; payer; régler; réparer; s'acquitter de; solder
lager maken baisser; solder
nabetalen acquitter; payer; régler; s'acquitter de; solder
opruimen débarrasser; liquider; nettoyer; ranger; solder; stocker desservir; débarrasser; débarrasser la table; nettoyer; nettoyer à fond
uitverkopen brader; liquider; solder
vereffenen achever; acquitter; arranger; assimiler; liquider; niveler; payer; payer la note; porter en compte; régler; s'acquitter de; solder; égaliser acquitter; payer; régler
verlagen baisser; solder amenuiser; amoindrir; baisser; diminuer; décroître; défaillir; reduire; réduire
verrekenen porter en compte; régler; solder acquitter; compenser; décompter; déduire; faire un mauvais calcul; mal calculer; payer; retenir; régler; se tromper
voldoen achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; s'acquitter de; solder; égaliser payer; régler une facture; satisfaire; suffire
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
opruimen Organiser

Synoniemen voor "solder":


Wiktionary: solder

solder
verb
  1. iets uitverkopen

Cross Translation:
FromToVia
solder tekenen; ondertekenen; inschrijven; intekenen; plaatsen zeichnen — (transitiv) unterzeichnen