Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. torche:
  2. torcher:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor torche (Frans) in het Nederlands

torche:

torche [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la torche (flambeau)
    de toorts; de fakkel; de flambouw
    • toorts [de ~] zelfstandig naamwoord
    • fakkel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • flambouw [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor torche:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fakkel flambeau; torche
flambouw flambeau; torche
toorts flambeau; torche

Synoniemen voor "torche":


Wiktionary: torche

torche
noun
  1. flambeau

Cross Translation:
FromToVia
torche zaklamp flashlight — battery-powered hand-held lightsource
torche fakkel; toorts; flambouw link — torch
torche toorts; fakkel torch — stick with flame at one end
torche zaklamp torch — portable electric light
torche fakkel; toorts Fackel — einfaches Gerät in Gestalt eines meist mit geeigneten brennbaren Stoffen (Wachs, Pech usw.) am oberen Ende versehenen Stockes, der dort entzündet wird, dient meist zum Leuchten, Signalisieren, Anzünden oder zu artistischen Darbietungen

torche vorm van torcher:

torcher werkwoord (torche, torches, torchons, torchez, )

  1. torcher (effacer; enlever; essuyer; )
    wissen; uitwissen; wegvegen; uitvegen; vlakken; uitgommen; uitvlakken
    • wissen werkwoord (wis, wist, wiste, wisten, gewist)
    • uitwissen werkwoord (wis uit, wist uit, wiste uit, wisten uit, uitgewist)
    • wegvegen werkwoord (veeg weg, veegt weg, veegde weg, veegden weg, weggeveegd)
    • uitvegen werkwoord (veeg uit, veegt uit, veegde uit, veegden uit, uitgeveegd)
    • vlakken werkwoord (vlak, vlakt, vlakte, vlakten, gevlakt)
    • uitgommen werkwoord (gom, gomt, gomde, gomden, uitgegomd)
    • uitvlakken werkwoord (vlak uit, vlakt uit, vlakte uit, vlakten uit, uitgevlakt)

Conjugations for torcher:

Présent
  1. torche
  2. torches
  3. torche
  4. torchons
  5. torchez
  6. torchent
imparfait
  1. torchais
  2. torchais
  3. torchait
  4. torchions
  5. torchiez
  6. torchaient
passé simple
  1. torchai
  2. torchas
  3. torcha
  4. torchâmes
  5. torchâtes
  6. torchèrent
futur simple
  1. torcherai
  2. torcheras
  3. torchera
  4. torcherons
  5. torcherez
  6. torcheront
subjonctif présent
  1. que je torche
  2. que tu torches
  3. qu'il torche
  4. que nous torchions
  5. que vous torchiez
  6. qu'ils torchent
conditionnel présent
  1. torcherais
  2. torcherais
  3. torcherait
  4. torcherions
  5. torcheriez
  6. torcheraient
passé composé
  1. ai torché
  2. as torché
  3. a torché
  4. avons torché
  5. avez torché
  6. ont torché
divers
  1. torche!
  2. torchez!
  3. torchons!
  4. torché
  5. torchant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor torcher:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitgommen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
uitvegen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
uitvlakken aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
uitwissen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
vlakken aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher
wegvegen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher balayer; effacer
wissen aplanir; aplatir; balayer; effacer; enlever; entraîner; essuyer; faire disparaître; gommer; torcher effacer

Synoniemen voor "torcher":