Frans

Uitgebreide vertaling voor tripotage (Frans) in het Nederlands

tripotage:

tripotage [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le tripotage (rabâchage)
    het gemier; het gezeur
    • gemier [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gezeur [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. le tripotage (marchandage; manigances; traficotage)
    afdingen; het handjeklap; gesjacher; afpingelarij; het geritsel
  3. le tripotage (bousillage; bricolage; maladresse; )
    het gebroddel; het geklungel
  4. le tripotage (flirt)
    het gerommel; het gescharrel

Vertaal Matrix voor tripotage:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen manigances; marchandage; traficotage; tripotage
afpingelarij manigances; marchandage; traficotage; tripotage marchandage
gebroddel bousillage; bricolage; inhabilité; maladresse; musarderie; musardise; niaiserie; pataugeage; tripotage
geklungel bousillage; bricolage; inhabilité; maladresse; musarderie; musardise; niaiserie; pataugeage; tripotage
gemier rabâchage; tripotage
geritsel manigances; marchandage; traficotage; tripotage bruissement; crissement; froissement; froufrou; frémissement
gerommel flirt; tripotage brouillon; farfouillement; gâchis
gescharrel flirt; tripotage
gesjacher manigances; marchandage; traficotage; tripotage
gezeur rabâchage; tripotage chinoiseries; embêtements; emmerdement; emmerdes; ennuis; histoires; jérémiades; lamentations; pagaille; plaintes; rabâchage
handjeklap manigances; marchandage; traficotage; tripotage main chaude
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans

Synoniemen voor "tripotage":