Frans

Uitgebreide vertaling voor trouver (Frans) in het Nederlands

trouver:

trouver werkwoord (trouve, trouves, trouvons, trouvez, )

  1. trouver (tomber sur; rencontrer)
    vinden; tegenkomen; aantreffen
    • vinden werkwoord (vind, vindt, vond, vonden, gevonden)
    • tegenkomen werkwoord (kom tegen, komt tegen, kwam tegen, kwamen tegen, tegengekomen)
    • aantreffen werkwoord (tref aan, treft aan, trof aan, troffen aan, aangetroffen)
  2. trouver (tracer; déterminer; dépister; localiser; découvrir)
    lokaliseren; traceren; opsporen; vinden
    • lokaliseren werkwoord (lokaliseer, lokaliseert, lokaliseerde, lokaliseerden, gelokaliseerd)
    • traceren werkwoord (traceer, traceert, traceerde, traceerden, getraceerd)
    • opsporen werkwoord (spoor op, spoort op, spoorde op, spoorden op, opgespoord)
    • vinden werkwoord (vind, vindt, vond, vonden, gevonden)
  3. trouver (découvrir; apprendre)
    ontdekken; vinden
    • ontdekken werkwoord (ontdek, ontdekt, ontdekte, ontdekten, ontdekt)
    • vinden werkwoord (vind, vindt, vond, vonden, gevonden)
  4. trouver (rencontrer; croiser; découvrir; toucher; tomber sur)
    ontmoeten; treffen; tegenkomen
    • ontmoeten werkwoord (ontmoet, ontmoette, ontmoetten, ontmoet)
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • tegenkomen werkwoord (kom tegen, komt tegen, kwam tegen, kwamen tegen, tegengekomen)
  5. trouver (apprendre par hasard; découvrir; résoudre)
    te weten komen; achterhalen
  6. trouver (placer; déterminer; découvrir; localiser)
    plaats toekennen; plaatsen
  7. trouver (rapporter; ramener; reporter; tracer)
  8. trouver (rechercher; localiser)
    vinden
    • vinden werkwoord (vind, vindt, vond, vonden, gevonden)

Conjugations for trouver:

Présent
  1. trouve
  2. trouves
  3. trouve
  4. trouvons
  5. trouvez
  6. trouvent
imparfait
  1. trouvais
  2. trouvais
  3. trouvait
  4. trouvions
  5. trouviez
  6. trouvaient
passé simple
  1. trouvai
  2. trouvas
  3. trouva
  4. trouvâmes
  5. trouvâtes
  6. trouvèrent
futur simple
  1. trouverai
  2. trouveras
  3. trouvera
  4. trouverons
  5. trouverez
  6. trouveront
subjonctif présent
  1. que je trouve
  2. que tu trouves
  3. qu'il trouve
  4. que nous trouvions
  5. que vous trouviez
  6. qu'ils trouvent
conditionnel présent
  1. trouverais
  2. trouverais
  3. trouverait
  4. trouverions
  5. trouveriez
  6. trouveraient
passé composé
  1. ai trouvé
  2. as trouvé
  3. a trouvé
  4. avons trouvé
  5. avez trouvé
  6. ont trouvé
divers
  1. trouve!
  2. trouvez!
  3. trouvons!
  4. trouvé
  5. trouvant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor trouver:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantreffen fait de rencontrer; fait de trouver
treffen fait d'affecter; fait de toucher à; rencontre
vinden fait de rencontrer; fait de trouver
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantreffen rencontrer; tomber sur; trouver
achterhalen apprendre par hasard; découvrir; résoudre; trouver
lokaliseren découvrir; dépister; déterminer; localiser; tracer; trouver
ontdekken apprendre; découvrir; trouver discerner; découvrir
ontmoeten croiser; découvrir; rencontrer; tomber sur; toucher; trouver faire la connaissance de
opsporen découvrir; dépister; déterminer; localiser; tracer; trouver discerner; découvrir
plaats toekennen découvrir; déterminer; localiser; placer; trouver
plaatsen découvrir; déterminer; localiser; placer; trouver abriter quelqu'un; appliquer; asseoir; avoir lieu; construire; coucher; dresser; déposer; garder; garer; installer; insérer; loger; mettre; placer; planter; poser; poser qch; poster; préserver; ranger; se dérouler; se situer; signaler; situer; stationner
te weten komen apprendre par hasard; découvrir; résoudre; trouver
tegenkomen croiser; découvrir; rencontrer; tomber sur; toucher; trouver
terecht brengen ramener; rapporter; reporter; tracer; trouver
traceren découvrir; dépister; déterminer; localiser; tracer; trouver suivre; tracer
treffen croiser; découvrir; rencontrer; tomber sur; toucher; trouver aborder; aboutir à; arriver à; atteindre; atterrir; battre; concerner; faire une saut à; influencer; joindre; remuer; réunir; se rapporter à; se rencontrer; se retrouver; se réunir; se voir; tomber dans; toucher; émouvoir
vinden apprendre; découvrir; dépister; déterminer; localiser; rechercher; rencontrer; tomber sur; tracer; trouver

Synoniemen voor "trouver":


Wiktionary: trouver

trouver
verb
  1. rencontrer ce que l’on chercher.
trouver
verb
  1. iets aantreffen nadat ernaar gezocht is
  2. iets bedenken
  3. iets op een bepaalde wijze beschouwen of ervaren
  4. iets ondervinden, iets ten deel krijgen

Cross Translation:
FromToVia
trouver aantreffen; vinden find — encounter, locate, discover
trouver van mening zijn; vinden find — decide that
trouver gelegen zijn; liggen lie — be situated
trouver opmerken; vinden; bemerken spot — see, pick out, notice or identify
trouver achten; zien; beschouwen think — to conceive of something or someone
trouver vinden; beschouwen think — consider, judge, regard something as
trouver vinden findentransitiv: etwas oder jemanden durch Suchen oder durch Zufall entdecken, sehen

Verwante vertalingen van trouver