Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. vente:
  2. venter:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor vente (Frans) in het Nederlands

vente:

vente [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la vente (volume des affaires; chiffre d'affaires)
    de omzet; de verkoop; de afzet
    • omzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • verkoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • afzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. la vente
    het verkopen
    • verkopen [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. la vente
    de verkoop
    • verkoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vente:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzet chiffre d'affaires; vente; volume des affaires
omzet chiffre d'affaires; vente; volume des affaires chiffre d'affaires
verkoop chiffre d'affaires; vente; volume des affaires ventes
verkopen vente
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verkopen claquer son argent; dilapider; dépenser follement; gaspiller; gâcher; jeter; négocier; traiter; vendre

Synoniemen voor "vente":


Wiktionary: vente


Cross Translation:
FromToVia
vente verkoop sale — exchange of goods or services for currency or credit
vente veiling; veilingverkoop; verkoop sale — act of putting up for auction to the highest bidder

vente vorm van venter:

venter werkwoord (vente, ventes, ventons, ventez, )

  1. venter (flotter au vent; voltiger; voler; )
    wapperen; fladderen
    • wapperen werkwoord (wapper, wappert, wapperde, wapperden, gewapperd)
    • fladderen werkwoord (fladder, fladdert, fladderde, fladderden, gefladderd)

Conjugations for venter:

Présent
  1. vente
  2. ventes
  3. vente
  4. ventons
  5. ventez
  6. ventent
imparfait
  1. ventais
  2. ventais
  3. ventait
  4. ventions
  5. ventiez
  6. ventaient
passé simple
  1. ventai
  2. ventas
  3. venta
  4. ventâmes
  5. ventâtes
  6. ventèrent
futur simple
  1. venterai
  2. venteras
  3. ventera
  4. venterons
  5. venterez
  6. venteront
subjonctif présent
  1. que je vente
  2. que tu ventes
  3. qu'il vente
  4. que nous ventions
  5. que vous ventiez
  6. qu'ils ventent
conditionnel présent
  1. venterais
  2. venterais
  3. venterait
  4. venterions
  5. venteriez
  6. venteraient
passé composé
  1. ai venté
  2. as venté
  3. a venté
  4. avons venté
  5. avez venté
  6. ont venté
divers
  1. vente!
  2. ventez!
  3. ventons!
  4. venté
  5. ventant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor venter:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fladderen faire du vent; flotter au vent; s'envoler; venter; voler; voleter; voltiger
wapperen faire du vent; flotter au vent; s'envoler; venter; voler; voleter; voltiger

Verwante vertalingen van vente