Frans

Uitgebreide vertaling voor appareil (Frans) in het Nederlands

appareil:

appareil [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'appareil (instrument; truc; machine; )
    het apparaat; de toestel
    • apparaat [het ~] zelfstandig naamwoord
    • toestel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. l'appareil (dispositif; matériel; instrument; outil)
    de apparatuur
  3. l'appareil (machine)
    de machine
    • machine [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. l'appareil (objet d'usage courant)
    het gebruiksvoorwerp
  5. l'appareil (périphérique)
    het apparaat
    • apparaat [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. l'appareil (téléphone mobile; téléphone cellulaire)
    de mobiele telefoon

Vertaal Matrix voor appareil:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apparaat appareil; engin; gadget; instrument; machine; objet; outil; périphérique; truc
apparatuur appareil; dispositif; instrument; matériel; outil équipement
gebruiksvoorwerp appareil; objet d'usage courant objet d'usage
machine appareil; machine machine
mobiele telefoon appareil; téléphone cellulaire; téléphone mobile téléphone mobile
toestel appareil; engin; gadget; instrument; machine; objet; outil; truc

Synoniemen voor "appareil":


Wiktionary: appareil

appareil
noun
  1. Ensemble d’organes
  2. Architecture, maçonnerie
  3. objet conçu par l’homme afin de faciliter un travail.
appareil
noun
  1. een min of meer samengesteld werktuig
  2. een werktuig dat uit meer dan één onderdeel bestaat

Cross Translation:
FromToVia
appareil apparaat apparatus — complex machine or instrument
appareil apparaat apparatus — bureaucratic organization
appareil toestel; huishoudstoestel appliance — a device in its own right
appareil beugel braces — device for straightening teeth
appareil apparaat; toestel device — piece of equipment
appareil toestel set — device for receiving broadcast radio waves; a radio or television
appareil kanaal; stelsel tract — a series of connected body organs

Verwante vertalingen van appareil