Frans

Uitgebreide vertaling voor bond (Frans) in het Nederlands

bond:

bond [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le bond (saut en hauteur; saut)
    hoogspringen; de sprong; hoogtesprong

Vertaal Matrix voor bond:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hoogspringen bond; saut; saut en hauteur
hoogtesprong bond; saut; saut en hauteur
sprong bond; saut; saut en hauteur
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hoogspringen sauter en hauteur
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
sprong ascension; saut

Synoniemen voor "bond":


Wiktionary: bond


Cross Translation:
FromToVia
bond sprong bound — sizeable jump
bond sprong leap — the act of leaping

bondé:

bondé bijvoeglijk naamwoord

  1. bondé (bourré; surchargé; comble; )
    overvol; tjokvol; stampvol; propvol; knalvol
  2. bondé (bourré; archiplein; archicomble)
    bomvol
    • bomvol bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor bondé:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bomvol archicomble; archiplein; bondé; bourré
overvol bondé; bourré; bourré de; comble; plein comme un oeuf; plein à craquer; surchargé
propvol bondé; bourré; bourré de; comble; plein comme un oeuf; plein à craquer; surchargé
stampvol bondé; bourré; bourré de; comble; plein comme un oeuf; plein à craquer; surchargé
tjokvol bondé; bourré; bourré de; comble; plein comme un oeuf; plein à craquer; surchargé
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knalvol bondé; bourré; bourré de; comble; plein comme un oeuf; plein à craquer; surchargé

Synoniemen voor "bondé":


Wiktionary: bondé


Cross Translation:
FromToVia
bondé overvol crowded — containing too many of something

Verwante vertalingen van bond



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bond (Nederlands) in het Frans

bond:

bond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bond (genootschap; vereniging; sociëteit; broederschap)
    l'association; la société; la fraternité; l'alliance; le club; la confédération; la fédération; la confrérie; la congrégation; la communauté; l'union; la coalition; la compagnie; la corporation; le cercle; la ligue
  2. de bond (alliantie; bondgenootschap; verbond)
    l'alliance; le lien; l'union; l'entente; la solidarité
    • alliance [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lien [le ~] zelfstandig naamwoord
    • union [la ~] zelfstandig naamwoord
    • entente [la ~] zelfstandig naamwoord
    • solidarité [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. de bond (statenbond; federatie; liga; unie)
    le syndicat; la fédération; la ligue; l'union; la confédération
  4. de bond (pact; bondgenootschap; liga; )
    le traité; le pacte; la convention; la ligue; la confédération; la fédération; la corporation; le rapport; la liaison; le syndicat; la relation; l'alliance; l'union; la coalition
  5. de bond (vereniging; soos; societiet; )
    l'association; la société; l'union des artisans; le club; le cercle; l'amicale
  6. de bond (ambachtsgilde; vereniging; gilde; )
    la guilde; la guilde de métier

Vertaal Matrix voor bond:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alliance akkoord; alliantie; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; federatie; genootschap; liga; pact; sociëteit; unie; verbond; verdrag; vereniging alliëren; associatie; bondgenootschap; bruiloft; bruiloftsdag; burgerlijke staat; coalitie; echt; echtverbintenis; eensgezindheid; huwelijk; huwelijksdag; huwelijksring; machtsblok; saamhorigheid; solidariteit; trouwdag; trouwerij; trouwring; unie; verbond; verbondenheid; vereniging van bevriende staten
amicale bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vereniging cirkel; kring
association bond; broederschap; club; genootschap; gilde; orde; organisatie; societiet; sociëteit; soos; unie; vereniging associatie; bedrijf; cirkel; coalitie; compagnonschap; deelgenootschap; dispuut; firma; gezelschap; koppeling; kring; onderneming; sociëteit; soos; unie; verbond; vereniging; verenigingsdispuut; zaak
cercle bond; broederschap; club; genootschap; gilde; orde; organisatie; societiet; sociëteit; soos; unie; vereniging cirkel; cirkelvorm; gezelschap; kring; kringel; kringvormig; omgang; omgang hebben met; partij; ploeg; ring; ronde doen; rondje; sociëteit; soos; stadionring; team
club bond; broederschap; club; genootschap; gilde; orde; organisatie; societiet; sociëteit; soos; unie; vereniging club; gezelligheidsvereniging; gezelschap; golfclub; golfstick; golfstok; sociëteit; soos
coalition akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; federatie; genootschap; liga; pact; sociëteit; unie; verbond; verdrag; vereniging associatie; coalitie; coöperatie; samenwerkingsverband; unie; verbond
communauté bond; broederschap; genootschap; sociëteit; vereniging burgers; commune; gemeenschap; gemeenschappelijkheid; gemeente; kerkgenootschap; leefgemeenschap; maatschappij; overeenkomst; samenleving; woongemeenschap; woongroep
compagnie bond; broederschap; genootschap; sociëteit; vereniging aantal personen bijeen; bedrijf; compagnie; firma; gezelschap; groep; groep mensen; handelsbedrijf; onderneming; zaak
confrérie bond; broederschap; genootschap; sociëteit; vereniging
confédération akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; federatie; genootschap; liga; pact; sociëteit; statenbond; unie; verbond; verdrag; vereniging associatie; bonden; bondgenootschap; coalitie; federaties; liga's; unie; unies; verbond; vereniging van bevriende staten; vereningingen van bedrijven
congrégation bond; broederschap; genootschap; sociëteit; vereniging broederschap; georganiseerd gezelschap; kerkvolk
convention akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag accoord; accorderen; afspraak; afspreken; akkoord; contract; gemeenschappelijkheid; goedkeuring; overeenkomst; overeenstemmen; regeling; schikking; toestemming; traktaat
corporation akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; federatie; genootschap; liga; pact; sociëteit; unie; verbond; verdrag; vereniging ambachtsgilde; beroepsorganisatie; broederschap; corporatie; georganiseerd gezelschap; handelsmaatschappij; handelsonderneming; handelsvennootschap; handelsvereniging; handwerksgilde; onderneming
entente alliantie; bond; bondgenootschap; verbond eendracht; eendrachtigheid; eensgezindheid; eenstemmigheid; harmonie; mededingingsregeling; saamhorigheid; saamhorigheidsgevoel; solidariteit; unanimiteit; verbondenheid; verstandhouding
fraternité bond; broederschap; genootschap; sociëteit; vereniging eensgezindheid; saamhorigheid; solidariteit; verbondenheid
fédération akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; federatie; genootschap; liga; pact; sociëteit; statenbond; unie; verbond; verdrag; vereniging associatie; coalitie; federatie; unie; verbond
guilde ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; unie; vakgenootschap; vereniging broederschap; georganiseerd gezelschap
guilde de métier ambachtsgilde; bond; club; gilde; orde; organisatie; unie; vakgenootschap; vereniging
liaison akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag OLE/DDE-koppeling; aaneenkoppeling; aaneenvoeging; aansluiting; affaire; afgesproken ontmoeting; afspraak; avontuurtje; band; binding; connectie; contact; correlatie; gebondenheid; gegevensbinding; het gebonden zijn; koppelen; koppeling; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; link; onderling verband; relatie; samenhang; samenvoeging; schakel; slippertje; verband; verbinding; verhouding; verkering
lien alliantie; bond; bondgenootschap; verbond aansluiting; band; connectie; correlatie; hyperlink; liaison; link; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; sluitband; verband; verbinding
ligue akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; federatie; genootschap; liga; pact; sociëteit; statenbond; unie; verbond; verdrag; vereniging associatie; coalitie; unie; verbond
pacte akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag traktaat
rapport akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag aankondigen; aansluiting; band; bekendmaken; bericht; binding; connectie; correlatie; gebondenheid; geschiedenis; het gebonden zijn; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; link; melden; notulen; ommegang; rapport; referaat; relaas; relatie; reportage; samenhang; verband; verbinding; verdichtsel; verhaal; verhaaltje; verhouding; verkering; verslag; vertelling; vertelsel; weergave
relation akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag aansluiting; affaire; avontuurtje; band; bekende; bekende persoon; binding; connectie; contact; correlatie; gebondenheid; het gebonden zijn; kennis; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; link; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; slippertje; verband; verbinding; verhouding; verkering; verwantschap
société bond; broederschap; club; genootschap; gilde; orde; organisatie; societiet; sociëteit; soos; unie; vereniging aantal personen bijeen; associatie; bedrijf; coalitie; coöperatie; dispuut; firma; gezelschap; groep; handelsbedrijf; handelshuis; leefgemeenschap; maatschap; maatschappij; onderneming; samenleving; unie; vennootschap; verbond; verenigingsdispuut; woongemeenschap; zaak
solidarité alliantie; bond; bondgenootschap; verbond eendrachtigheid; eensgezindheid; lotsverbondenheid; saamhorigheid; solidariteit; solidariteitsgevoel; verbondenheid
syndicat akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; statenbond; unie; verbond; verdrag vakbeweging; vakbond; vakbondsbeweging; vakvereniging; werknemersbond; werknemersorganisatie
traité akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag traktaat
union akkoord; alliantie; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; federatie; genootschap; liga; pact; sociëteit; statenbond; unie; verbond; verdrag; vereniging aaneenvoeging; amalgamatie; associatie; bruiloftsdag; burgerlijke staat; coalitie; echt; echtverbintenis; eendracht; eendrachtigheid; eensgezindheid; eenwording; fusie; harmonie; huwelijk; huwelijksdag; huwelijkse staat; saamhorigheidsgevoel; samendoen; samenklank; samensmelting; samenvoeging; solidariteit; trouwdag; unie; verbinden; verbinding; verbond; versmelting
union des artisans bond; club; gilde; orde; organisatie; societiet; soos; unie; vereniging handwerkersverbond
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
liaison koppelen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
communauté community
liaison koppelen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
traité behandeld

Verwante woorden van "bond":


Wiktionary: bond

bond
noun
  1. politique|fr groupement en un seul de plusieurs états dont chacun est régir par ses lois particulières.
  2. confédération de plusieurs État, pour se défendre ou pour attaquer.

Cross Translation:
FromToVia
bond union Bundpolitisch: eine Gruppe von souveränen Staaten, die sich für eine gemeinsame (Teil-)Politik zusammentun

bond vorm van binden:

binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)

  1. binden (boekbinden; inbinden)
    ligoter; rélier; lier; attacher
    • ligoter werkwoord (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, )
    • rélier werkwoord
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
  2. binden (knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen)
    ligoter; nouer; lier; attacher; relier; bâillonner; garrotter; fixer; ficeler
    • ligoter werkwoord (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, )
    • bâillonner werkwoord (bâillonne, bâillonnes, bâillonnons, bâillonnez, )
    • garrotter werkwoord (garrotte, garrottes, garrottons, garrottez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • ficeler werkwoord (ficelle, ficelles, ficelons, ficelez, )
  3. binden (ketenen; boeien; kluisteren)
    lier; saisir; prendre; joindre; enchaîner; captiver; passer les menottes; relier; ligoter
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • saisir werkwoord (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )
    • prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, )
    • joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, )
    • enchaîner werkwoord (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, )
    • captiver werkwoord (captive, captives, captivons, captivez, )
    • relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, )
    • ligoter werkwoord (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, )

Conjugations for binden:

o.t.t.
  1. bind
  2. bindt
  3. bindt
  4. binden
  5. binden
  6. binden
o.v.t.
  1. bond
  2. bond
  3. bond
  4. bonden
  5. bonden
  6. bonden
v.t.t.
  1. heb gebonden
  2. hebt gebonden
  3. heeft gebonden
  4. hebben gebonden
  5. hebben gebonden
  6. hebben gebonden
v.v.t.
  1. had gebonden
  2. had gebonden
  3. had gebonden
  4. hadden gebonden
  5. hadden gebonden
  6. hadden gebonden
o.t.t.t.
  1. zal binden
  2. zult binden
  3. zal binden
  4. zullen binden
  5. zullen binden
  6. zullen binden
o.v.t.t.
  1. zou binden
  2. zou binden
  3. zou binden
  4. zouden binden
  5. zouden binden
  6. zouden binden
diversen
  1. bind!
  2. bindt!
  3. gebonden
  4. bindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor binden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fixer aanhechten; bevestiging; vasthechten; vastmaken
joindre aanlassen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attacher binden; boekbinden; inbinden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; kleven; klitten; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
bâillonner binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
captiver binden; boeien; ketenen; kluisteren boeien; fascineren; intrigeren; obsederen
enchaîner binden; boeien; ketenen; kluisteren aaneenschakelen; aanhouden; arresteren; boeien; fascineren; gevangennemen; gijzelen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; inrekenen; intrigeren; ketenen; koppelen; oppakken; ordenen; paren; rangeren; samenvoegen; schiften; sorteren; uitzoeken; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
ficeler binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
fixer binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar bevestigen; aandraaien; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankijken; aankoppelen; adviseren; afwegen; bekijken; bevestigen; dichtbinden; dichtgespen; dichtsnoeren; door draaien vastmaken; ergens aan bevestigen; gadeslaan; hechten; iets aanraden; ingeven; kijken; lijmen; neerleggen; onderuit halen; opplakken; opsluiten; overdenken; overwegen; raden; schouwen; suggereren; toebinden; toegespen; toeschouwen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
garrotter binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
joindre binden; boeien; ketenen; kluisteren aaneenlassen; aaneenschakelen; afspreken; bij elkaar leggen; bijdoen; bijeen voegen; bijsluiten; bijvoegen; bundelen; combineren; doorverbinden; een fusie aangaan; elkaar ontmoeten; elkaar zien; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; fuseren; ineensmelten; koppelen; lassen; meegeven; meesturen; meezenden; paren; samenbundelen; samengaan; samenkomen; samenkoppelen; samensmelten; samenvoegen; toevoegen; treffen; verbinden; versmelten; voegen
lier binden; boeien; boekbinden; inbinden; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; boeien; dichtbinden; ergens aan bevestigen; fascineren; intrigeren; knopen; koppelen; onderling verbinden; samenvoegen; strikken; toebinden; van verband voorzien; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
ligoter binden; boeien; boekbinden; inbinden; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; boeien; dichtbinden; fascineren; intrigeren; toebinden
nouer binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; ergens aan bevestigen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; ophangen; opknopen; samenbinden; samenknopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; voorbinden; voordoen
passer les menottes binden; boeien; ketenen; kluisteren boeien; fascineren; handboeien omdoen; in de boeien slaan; intrigeren; ketenen
prendre binden; boeien; ketenen; kluisteren aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; kiezen; klauwen; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
relier binden; boeien; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar binden; aaneenbinden; afbinden; afsnoeren; boeien; dichtbinden; fascineren; intrigeren; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; samenbinden; samenknopen; toebinden; van verband voorzien; verbinden
rélier binden; boekbinden; inbinden
saisir binden; boeien; ketenen; kluisteren aanhouden; aanklampen; aanpakken; aanvatten; afvangen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen te snappen; begrijpen; beseffen; bevangen; boeien; doorkrijgen; doorzien; doorzien hebben; fascineren; frapperen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; in hechtenis nemen; ingrijpen; inrekenen; intrigeren; inzien; klauwen; klemmen; knellen; met handen omvatten; met het verstand vatten; omklemmen; omspannen; onderkennen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; pakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toeslaan; toetasten; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; verstaan; verstrikken; wat neervalt opvangen; zich bedienen

Verwante definities voor "binden":

  1. een gerecht dikker maken1
    • ik bond de soep met bloem1
  2. er omheen doen en vastmaken1
    • hij bond het touw om de stapel kranten1
  3. hem in zijn vrijheid beperken1
    • mijn moeder is aan huis gebonden1

Wiktionary: binden

binden
verb
  1. vastmaken (evt. figuurlijk)
binden
verb
  1. fixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.
  2. lier au moyen d’un nœud, d'un lien.
  3. lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.
  4. Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
binden lier bindtransitive connect
binden attacher tether — to restrict something with a tether
binden lier tie — to attach or fasten with string