Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. circuler:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor circuler (Frans) in het Nederlands

circuler:

circuler werkwoord (circule, circules, circulons, circulez, )

  1. circuler (faire le tour; faire la ronde)
    rondgaan; de ronde doen
    • rondgaan werkwoord (ga rond, gaat rond, ging rond, gingen rond, rondgegaan)
    • de ronde doen werkwoord (doe de ronde, doet de ronde, deed de ronde, deden de ronde, de ronde gedaan)
  2. circuler
    in omloop zijn; circuleren
  3. circuler (être en circulation)
    rouleren; circuleren
    • rouleren werkwoord (rouleer, rouleert, rouleerde, rouleerden, gerouleerd)
    • circuleren werkwoord (circuleer, circuleert, circuleerde, circuleerden, gecirculeerd)

Conjugations for circuler:

Présent
  1. circule
  2. circules
  3. circule
  4. circulons
  5. circulez
  6. circulent
imparfait
  1. circulais
  2. circulais
  3. circulait
  4. circulions
  5. circuliez
  6. circulaient
passé simple
  1. circulai
  2. circulas
  3. circula
  4. circulâmes
  5. circulâtes
  6. circulèrent
futur simple
  1. circulerai
  2. circuleras
  3. circulera
  4. circulerons
  5. circulerez
  6. circuleront
subjonctif présent
  1. que je circule
  2. que tu circules
  3. qu'il circule
  4. que nous circulions
  5. que vous circuliez
  6. qu'ils circulent
conditionnel présent
  1. circulerais
  2. circulerais
  3. circulerait
  4. circulerions
  5. circuleriez
  6. circuleraient
passé composé
  1. ai circulé
  2. as circulé
  3. a circulé
  4. avons circulé
  5. avez circulé
  6. ont circulé
divers
  1. circule!
  2. circulez!
  3. circulons!
  4. circulé
  5. circulant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor circuler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rouleren circulation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
circuleren circuler; être en circulation
de ronde doen circuler; faire la ronde; faire le tour
in omloop zijn circuler
rondgaan circuler; faire la ronde; faire le tour
rouleren circuler; être en circulation

Synoniemen voor "circuler":


Wiktionary: circuler

circuler circuler
verb
  1. in omloop zijn

Cross Translation:
FromToVia
circuler kloppen; pulseren; palpiteren pulsieren — dem Pulsschlag entsprechend oder in regelmäßigen Abständen anschwellen und abschwellen

Verwante vertalingen van circuler