Frans

Uitgebreide vertaling voor compte (Frans) in het Nederlands

compte:

compte [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le compte (règlement de compte; décompte)
    de afrekening
  2. le compte (règlement de compte; décompte)
    de afrekening; afrekening in het criminele circuit
  3. le compte (comptage des points; score; addition)
    het tellen; de tel
    • tellen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. le compte (recensement)
    de telling
    • telling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. le compte (facturation; facture)
    in rekening brengen
  6. le compte
    de rekening
    • rekening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  7. le compte
    het account
    • account [het ~] zelfstandig naamwoord
  8. le compte
    het account; zakelijke account
  9. le compte (compte Windows Live)
    Windows Live-account; het account

Vertaal Matrix voor compte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
account compte; compte Windows Live
afrekening compte; décompte; règlement de compte acquittement; paiement; règlement
afrekening in het criminele circuit compte; décompte; règlement de compte
in rekening brengen compte; facturation; facture
rekening compte addition; compte courant; compte en banque; déclaration; facture; mémoire des frais; note; note de frais
tel addition; comptage des points; compte; score instant; moment; seconde
tellen addition; comptage des points; compte; score
telling compte; recensement recensement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in rekening brengen compter; facturer
tellen ambler; compter; compter à rebours
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Windows Live-account compte; compte Windows Live
zakelijke account compte

Synoniemen voor "compte":


Wiktionary: compte


Cross Translation:
FromToVia
compte rekening account — a registry of pecuniary transactions
compte account account — an authorization to use a service
compte telling count — the act of counting
compte telling count — the result of a tally that reveals the number of items in a set
compte rekening RechnungGastronomie: Kostenforderung für die Bewirtung in einem Restaurant oder einem Hotel

Compte:

Compte

  1. Compte

Vertaal Matrix voor Compte:

Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Account Compte

compté:

compté bijvoeglijk naamwoord

  1. compté (bien mesuré; fait sur mesure; mesuré; sur mesure; à pas comptés)
    stijf; afgemeten praten
  2. compté (mesuré; bien mesuré)
    afgepast
  3. compté
    afgeteld

Vertaal Matrix voor compté:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgepast bien mesuré; compté; mesuré
stijf bien mesuré; compté; fait sur mesure; mesuré; sur mesure; à pas comptés avec raideur; gauche; raide
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgemeten praten bien mesuré; compté; fait sur mesure; mesuré; sur mesure; à pas comptés
afgeteld compté

Synoniemen voor "compté":


compter:

compter werkwoord (compte, comptes, comptons, comptez, )

  1. compter (calculer)
    rekenen
    • rekenen werkwoord (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)
  2. compter (ambler; compter à rebours)
    tellen
    • tellen werkwoord (tel, telt, telde, telden, geteld)
  3. compter (facturer)
    in rekening brengen; factureren
    • in rekening brengen werkwoord (breng in rekening, brengt in rekening, bracht in rekening, brachten in rekening, in rekening gebracht)
    • factureren werkwoord (factureer, factureert, factureerde, factureerden, gefactureerd)
  4. compter (ajouter; inclure; joindre; adjoindre; faire nombre)
    toevoegen; erbij tellen; erbij optellen
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • erbij tellen werkwoord (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • erbij optellen werkwoord (tel erbij op, telt erbij op, telde erbij op, telden erbij op, erbij opgeteld)
  5. compter (calculer; inclure)
    meetellen; meerekenen; erbij rekenen
    • meetellen werkwoord (tel mee, telt mee, telde mee, telden mee, meegeteld)
    • meerekenen werkwoord (reken mee, rekent mee, rekende mee, rekenden mee, meegerekend)
    • erbij rekenen werkwoord
  6. compter (inclure; comprendre)
    meerekenen; meetellen
    • meerekenen werkwoord (reken mee, rekent mee, rekende mee, rekenden mee, meegerekend)
    • meetellen werkwoord (tel mee, telt mee, telde mee, telden mee, meegeteld)

Conjugations for compter:

Présent
  1. compte
  2. comptes
  3. compte
  4. comptons
  5. comptez
  6. comptent
imparfait
  1. comptais
  2. comptais
  3. comptait
  4. comptions
  5. comptiez
  6. comptaient
passé simple
  1. comptai
  2. comptas
  3. compta
  4. comptâmes
  5. comptâtes
  6. comptèrent
futur simple
  1. compterai
  2. compteras
  3. comptera
  4. compterons
  5. compterez
  6. compteront
subjonctif présent
  1. que je compte
  2. que tu comptes
  3. qu'il compte
  4. que nous comptions
  5. que vous comptiez
  6. qu'ils comptent
conditionnel présent
  1. compterais
  2. compterais
  3. compterait
  4. compterions
  5. compteriez
  6. compteraient
passé composé
  1. ai compté
  2. as compté
  3. a compté
  4. avons compté
  5. avez compté
  6. ont compté
divers
  1. compte!
  2. comptez!
  3. comptons!
  4. compté
  5. comptant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor compter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in rekening brengen compte; facturation; facture
tellen addition; comptage des points; compte; score
toevoegen addition; incorporation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erbij optellen adjoindre; ajouter; compter; faire nombre; inclure; joindre
erbij rekenen calculer; compter; inclure
erbij tellen adjoindre; ajouter; compter; faire nombre; inclure; joindre additionner; ajouter
factureren compter; facturer
in rekening brengen compter; facturer
meerekenen calculer; comprendre; compter; inclure
meetellen calculer; comprendre; compter; inclure
rekenen calculer; compter
tellen ambler; compter; compter à rebours
toevoegen adjoindre; ajouter; compter; faire nombre; inclure; joindre additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; envelopper; faire l'appoint; inclure; incorporer; insérer; joindre; remplir

Synoniemen voor "compter":


Wiktionary: compter

compter
verb
  1. déterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul.
compter
verb
  1. aantal bepalen

Cross Translation:
FromToVia
compter tellen count — to enumerate or determine number
compter rekenen rechnenrechnen mit: stark vermuten, dass etwas geschehen wird; voraussehen
compter tellen zählentransitiv: die Anzahl bestimmen

Verwante vertalingen van compte