Home ->Woordenboeken ->Frans/Zweeds ->Zoek: coup

Franse en Zweedse zoekresultaten voor: coup

Overzicht
Frans naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. coup:
  2. coupé:
  3. à-coup:
  4. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor coup (Frans) in het Zweeds

coup:

coup [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le coup (coup d'Etat; putsch)
    statlig strejk
  2. le coup
    snabbis
    • snabbis [-en] zelfstandig naamwoord
  3. le coup
    drag; speldrag
    • drag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • speldrag zelfstandig naamwoord
  4. le coup (bosse)
    märke; bula; buckla
    • märke [-ett] zelfstandig naamwoord
    • bula [-en] zelfstandig naamwoord
    • buckla [-en] zelfstandig naamwoord
  5. le coup (poussée; coup de pouce; butoir; )
    slag; stöt; dunk; bump; lätt knuff
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • stöt [-en] zelfstandig naamwoord
    • dunk [-en] zelfstandig naamwoord
    • bump zelfstandig naamwoord
    • lätt knuff zelfstandig naamwoord
  6. le coup (lourde chute; choc; boum; )
    krocka; sammanstöta
  7. le coup (claque; gifle; tape)
    smäll; klapp; slag med öppen hand
  8. le coup (coup de poing; claque; torgnole)
    slag
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
  9. le coup (claque; petit coup; gifle; tape)
    slag; knackning
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • knackning [-en] zelfstandig naamwoord
  10. le coup (claque; gifle)
    örfil; slag; klapp
    • örfil [-en] zelfstandig naamwoord
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • klapp [-en] zelfstandig naamwoord
  11. le coup (gorgée; trait)
    fatöl; tappning
    • fatöl [-ett] zelfstandig naamwoord
    • tappning [-en] zelfstandig naamwoord
  12. le coup (soupçon; rien; pousse)
    rusa
    • rusa [-en] zelfstandig naamwoord
  13. le coup (coup de clocher; sonnerie)
    klockslag
  14. le coup (coup de couteau; piqûre)
    knivhugg
  15. le coup (collision; accrochage; altercation; choc; cahot)
    stöta ihop med
  16. le coup (torgnole; baffe; pain; )
    stöt; duns; slag; knuff; örfil
    • stöt [-en] zelfstandig naamwoord
    • duns [-en] zelfstandig naamwoord
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • knuff [-en] zelfstandig naamwoord
    • örfil [-en] zelfstandig naamwoord
  17. le coup (caprice; tour; bêtise; coup de tête; cabriole)
    kaprioler
  18. le coup (coup d'échecs)
    schackdrag
  19. le coup (partie blette)
    övermogen fläck

coup

  1. coup
    nöje; spark; njutning

Vertaal Matrix voor coup:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buckla bosse; coup
bula bosse; coup blessure; bouffissure; enflure; traumatisme
bump butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
drag coup attrait; courants d'air; gorgées; resserrement; serrage; trait; trait de visage; traits; vents coulis
dunk butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée boum; floc; plouf
duns baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole boum; floc; plouf
fatöl coup; gorgée; trait bière à la pression; pression
kaprioler bêtise; cabriole; caprice; coup; coup de tête; tour sauts de chat
klapp claque; coup; gifle; tape
klockslag coup; coup de clocher; sonnerie
knackning claque; coup; gifle; petit coup; tape battements; coups
knivhugg coup; coup de couteau; piqûre
knuff baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole chataîgne; force de propulsion; gnon; marron; wizz
krocka boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat succè; tube
lätt knuff butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
märke bosse; coup attache; balise; balise de note; crochet; dénomination commerciale; insigne; label; logo; marque; marque de fabrique; marque déposée; passant; poinçon; sceau; étiquette
njutning coup contentement; délectation; joie; jouissance; plaisir; satisfaction
nöje coup allégresse; badinage; belle humeur; blague; blagues; bonne humeur; bordel; bouffonnerie; boutade; bêtise; cocasserie; comique; contentement; cris d'allégresse; divertissement; drôlerie; délectation; enjouement; esprit; farce; farces; folie; gaieté; grande joie; hobbies; hobby; humeur joyeuse; humour; joie; jouissance; jovialité; passe-temps; passion; plaisanterie; plaisanteries; plaisir; pulsion sexuelle; raillerie; rigolade; rigolades; réjouissance; satisfaction; sottise; stupidité; trait d'esprit
rusa coup; pousse; rien; soupçon
sammanstöta boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat
schackdrag coup; coup d'échecs
slag baffe; beigne; butoir; cahot; choc; claque; coup; coup de poing; coup de pouce; coup dur; gifle; heurt; impulsion; pain; petit coup; poussée; tape; torgnole bouquet; calotte; chocs; clapotage; clapotement; clapotis; claque; coups durs; genre; nature; poincons; revers; sorte; timbres; touffe; éclaboussures
slag med öppen hand claque; coup; gifle; tape
smäll claque; coup; gifle; tape calotte; chelem; claque; déflagration; détonation; explosion; volet d'atterrissage; volet de débarquement
snabbis coup
spark coup
speldrag coup
statlig strejk coup; coup d'Etat; putsch
stöt baffe; beigne; butoir; cahot; choc; claque; coup; coup de pouce; coup dur; gifle; heurt; impulsion; pain; petit coup; poussée; torgnole bosse; boum; chataîgne; floc; force de propulsion; gnon; marron; plouf; secousses
stöta ihop med accrochage; altercation; cahot; choc; collision; coup
tappning coup; gorgée; trait mise en bouteilles
örfil baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole calotte; claque; gifle; soufflet
övermogen fläck coup; partie blette
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rusa assaillir; hâter; mener le train; pousser qn à se dépêcher; presser; précipiter; s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; se ruer sur; traquer
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
stöt choc

Synoniemen voor "coup":


Wiktionary: coup

coup
noun
  1. impression que fait un corps sur un autre en le frappant.
Cross Translation:
FromToVia
• coup → statskupp ↔ coup d'état — sudden overthrow of a government
• coup → slag ↔ hit — blow, punch
• coup → drag ↔ move — the act of moving a token on a gameboard
• coup → patron ↔ round — individual ammunition shell
• coup → chansning; försök ↔ shot — opportunity or attempt
• coup → slag ↔ stroke — blow
• coup → slag; drag; hugg ↔ stroke — single movement with a tool
• coup → slag; hugg ↔ stroke — act of striking with a weapon
• coup → hugg ↔ Hieb — heftiger Schlag mit einem scharfen Gegenstand
• coup → snabbis ↔ Quickie — umgangssprachlich: zügig vollzogener Geschlechtsakt ohne Vorspiel
• coup → schackdrag ↔ Schachzug — Schach: das regelgerechte Bewegen, Ziehen einer Schachfigur während einer Partie

coupé:

coupé bijvoeglijk naamwoord

  1. coupé
    skuren
    • skuren bijvoeglijk naamwoord
  2. coupé (tranché à l'aide d'un couteau; sectionné; tranché)
    genomskuret; avskuret; genomskuren
  3. coupé (clivé; tranché; fendu)
    klyftat; genom hackat; klyftad
  4. coupé (entrelardé; marbré)
    marmorerad; marmorerat

coupé [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le coupé (compartiment)
    hål; fack
    • hål [-ett] zelfstandig naamwoord
    • fack [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor coupé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fack compartiment; coupé case; casier; district; domaine adminstratif; département
hål compartiment; coupé carrière; cavité; creux; crevasse; dentelure; encoche; excavation; fosse; fuite; fuite d'eau; mine; minière; ouverture; petit trou; trou; vide
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avskuret coupé; sectionné; tranché; tranché à l'aide d'un couteau
genom hackat clivé; coupé; fendu; tranché
genomskuren coupé; sectionné; tranché; tranché à l'aide d'un couteau
genomskuret coupé; sectionné; tranché; tranché à l'aide d'un couteau
klyftad clivé; coupé; fendu; tranché
klyftat clivé; coupé; fendu; tranché
marmorerad coupé; entrelardé; marbré marbré; veiné
marmorerat coupé; entrelardé; marbré marbré; veiné
skuren coupé

Synoniemen voor "coupé":


Wiktionary: coupé

Cross Translation:
FromToVia
• coupé → bruten ↔ broken — disconnected
• coupé → skuren; klippt ↔ cut — having been cut

à-coup:

à-coup [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'à-coup (choc; secousse; mouvement brusque; saccade; heurt)
    skakning

Vertaal Matrix voor à-coup:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skakning choc; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup contraction; frisson; frissonnement; frémissement; haussement d'épaules; secousses; spasme; tremblement; tremblote; trémulation
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skakning convulsif; convulsivement; s'agitant

Wiktionary: à-coup

à-coup
noun
  1. mouvement saccadé, temps d’arrêt brusque. Il se dit entre autres parler des mouvements de ce genre et des temps d’arrêt qui nuire à la précision, à la régularité dans les exercices d’équitation et dans les manœuvres d’une [[troupe

Verwante vertalingen van coup







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1037 seconde
Page rendered in 1.0 seconds