Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor trafic (Frans) in het Zweeds

trafic:

trafic [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le trafic (transport sur voies publiques; circulation; transport publique)
    publiks transport
  2. le trafic (négoce; commerce; marchandise; échange; affaires)
    affärer; handel; kommers
  3. le trafic (contrebande)
    smuggling
  4. le trafic (commerce; métier; entreprise; négoce)
    handelsdriva
  5. le trafic (contrebande; trafic clandestin)
    smuggeltrafik
  6. le trafic

Vertaal Matrix voor trafic:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affärer affaires; commerce; marchandise; négoce; trafic; échange activités; affaires; commerces; histoires; liaison; rapports; relation; relation amoureuse; vie économique
handel affaires; commerce; marchandise; négoce; trafic; échange alizés
handelsdriva commerce; entreprise; métier; négoce; trafic
kommers affaires; commerce; marchandise; négoce; trafic; échange
publiks transport circulation; trafic; transport publique; transport sur voies publiques
smuggeltrafik contrebande; trafic; trafic clandestin
smuggling contrebande; trafic
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
trafik trafic

Synoniemen voor "trafic":


Wiktionary: trafic

trafic
noun
  1. négoce, commerce de marchandises.

Cross Translation:
FromToVia
trafic trafik; samfärdsel traffic — pedestrians or vehicles on roads or on the air
trafic illegal handel; trafficking traffic — illegal trade or exchange of goods, often drugs

Verwante vertalingen van trafic