Nederlands

Uitgebreide vertaling voor buiten (Nederlands) in het Duits

buiten:

buiten bijvoeglijk naamwoord

  1. buiten (buitenshuis)
    auswärts; außer Hause
  2. buiten (behalve; uitgezonderd; met uitsluiting van)
    ausgeschloßen; unter Ausschluß von
  3. buiten (de natuur in; te velde)
    draußen; in die Natur

Vertaal Matrix voor buiten:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgenommen buiten; zonder behalve; naast; ongeacht
ausgeschloßen behalve; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd
auswärts buiten; buitenshuis buitenwaarts; uitwaarts
außer buiten; zonder behalve; naast; ongeacht
außer Hause buiten; buitenshuis
draußen buiten; de natuur in; te velde; zonder buitenlands; hierbuiten; in de natuur; op het land; te velde; uit een vreemd land
in die Natur buiten; de natuur in; te velde
ohne buiten; zonder zonder
unter Ausschluß von behalve; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd

Verwante woorden van "buiten":


Antoniemen van "buiten":


Verwante definities voor "buiten":

  1. het niet kunnen missen1
    • hij kan niet buiten zijn hond1
  2. hij wordt niet meegerekend1
    • buiten Ahmed gaat iedereen mee1
  3. niet in iets1
    • het is mooi weer, we gaan naar buiten1

Wiktionary: buiten

buiten
  1. übertragen: außerhalb des Hauses

Cross Translation:
FromToVia
buiten Walachei; Pampa; Einöde; Kartoffelsteppe; Arsch der Welt; Hundetürkei boondock — rural area
buiten heraus; hinaus; draußen out — away from the inside or the centre
buiten außerhalb; außerhalb von out of — not part of
buiten außerhalb; draußen outside — on or towards the outside
buiten außerhalb outside — on the outside of
buiten jenseits; quer; über; hinüber; um outrepeau de bouc préparer et cousue pour recevoir des liquides.

Buiten:

Buiten bijvoeglijk naamwoord

  1. Buiten
    im Freien; Outdoor

Vertaal Matrix voor Buiten:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Outdoor Buiten
im Freien Buiten in de natuur; onbedekt; onoverdekt; op het land; te velde

buiten vorm van buit:

buit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de buit (vangst)
    die Beute
    • Beute [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor buit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Beute buit; vangst poet; prooi; prooidier

Verwante woorden van "buit":


Wiktionary: buit

buit
noun
  1. goederen gewonnen door diefstaf of verovering

Cross Translation:
FromToVia
buit Beute booty — plunder
buit Beute; Raubgut plunder — loot attained by plundering
buit Beute spoil — plunder taken from an enemy or victim
buit Kauf; Errungenschaft; Erwerb; Erwerbung; Anschaffung; Akquisition; Neuerwerbung; Neuanschaffung; Erworbenes; Akquise acquisitionaction d’acquérir.
buit Errungenschaft; Neuerwerbung; Neuanschaffung; Erworbenes; Akquisition butin — Ce que l’on prendre sur les ennemis.
buit Wildbret; Wild; Jagdbeute gibier — chasse|fr animal sauvages comestibles qu’on prendre à la chasse.
buit Erwerb; Erwerbung; Anschaffung; Akquisition; Errungenschaft obtention — Action d’obtenir.
buit Beute proie — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van buiten