Nederlands

Uitgebreide vertaling voor controleren (Nederlands) in het Duits

controleren:

controleren werkwoord (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)

  1. controleren (nakijken; nagaan)
    kontrollieren; überprüfen; prüfen; nachprüfen; testen
    • kontrollieren werkwoord (kontrolliere, kontrollierst, kontrolliert, kontrollierte, kontrolliertet, kontrolliert)
    • überprüfen werkwoord (überprüfe, überprüfst, überprüft, überprüfte, überprüftet, überprüft)
    • prüfen werkwoord (prüfe, prüfst, prüft, prüfte, prüftet, geprüf)
    • nachprüfen werkwoord (prüfe nach, prüfst nach, prüft nach, prüfte nach, prüftet nach, nachgeprüft)
    • testen werkwoord (teste, testest, testet, testete, testetet, getestet)
  2. controleren (examineren; inspecteren; schouwen; keuren)
    kontrollieren; prüfen; mustern; inspizieren; examinieren
    • kontrollieren werkwoord (kontrolliere, kontrollierst, kontrolliert, kontrollierte, kontrolliertet, kontrolliert)
    • prüfen werkwoord (prüfe, prüfst, prüft, prüfte, prüftet, geprüf)
    • mustern werkwoord (mustere, musterst, mustert, musterte, mustertet, gemustert)
    • inspizieren werkwoord (inspiziere, inspizierst, inspiziert, inspizierte, inspiziertet, inspiziert)
    • examinieren werkwoord (examiniere, examinierst, examiniert, examinierte, examiniertet, examiniert)
  3. controleren (narekenen; natellen)
    kontrollieren; nachprüfen; überprüfen; nachsehen; prüfen
    • kontrollieren werkwoord (kontrolliere, kontrollierst, kontrolliert, kontrollierte, kontrolliertet, kontrolliert)
    • nachprüfen werkwoord (prüfe nach, prüfst nach, prüft nach, prüfte nach, prüftet nach, nachgeprüft)
    • überprüfen werkwoord (überprüfe, überprüfst, überprüft, überprüfte, überprüftet, überprüft)
    • nachsehen werkwoord (sehe nach, siehst nach, sieht nach, sah nach, saht nach, nachgesehen)
    • prüfen werkwoord (prüfe, prüfst, prüft, prüfte, prüftet, geprüf)
  4. controleren
    kontrollieren
    • kontrollieren werkwoord (kontrolliere, kontrollierst, kontrolliert, kontrollierte, kontrolliertet, kontrolliert)
  5. controleren
  6. controleren
    prüfen
    • prüfen werkwoord (prüfe, prüfst, prüft, prüfte, prüftet, geprüf)

Conjugations for controleren:

o.t.t.
  1. controleer
  2. controleert
  3. controleert
  4. controleren
  5. controleren
  6. controleren
o.v.t.
  1. controleerde
  2. controleerde
  3. controleerde
  4. controleerden
  5. controleerden
  6. controleerden
v.t.t.
  1. heb gecontroleerd
  2. hebt gecontroleerd
  3. heeft gecontroleerd
  4. hebben gecontroleerd
  5. hebben gecontroleerd
  6. hebben gecontroleerd
v.v.t.
  1. had gecontroleerd
  2. had gecontroleerd
  3. had gecontroleerd
  4. hadden gecontroleerd
  5. hadden gecontroleerd
  6. hadden gecontroleerd
o.t.t.t.
  1. zal controleren
  2. zult controleren
  3. zal controleren
  4. zullen controleren
  5. zullen controleren
  6. zullen controleren
o.v.t.t.
  1. zou controleren
  2. zou controleren
  3. zou controleren
  4. zouden controleren
  5. zouden controleren
  6. zouden controleren
en verder
  1. ben gecontroleerd
  2. bent gecontroleerd
  3. is gecontroleerd
  4. zijn gecontroleerd
  5. zijn gecontroleerd
  6. zijn gecontroleerd
diversen
  1. controleer!
  2. controleert!
  3. gecontroleerd
  4. controlerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

controleren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. controleren
    Kontrolieren
  2. controleren
    die Überprüfung; Überwachung
  3. controleren
    der Test
    • Test [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor controleren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Kontrolieren controleren
Test controleren auditie; beproeving; computertoets; eindexamen; ernstige toetsing; examen; experiment; probeersel; proef; proefneming; proefwerk; repetitie; tentamen; test; toets; universitair examen
Überprüfung controleren controle; herkeuring; heroverweging; herstelling van materiaal; herziening; inspectie; revisie; scan; validatie; verificatie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
examinieren controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen examineren; overhoren; testen; toetsen
inspizieren controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen bekijken; beproeven; bewaken; bezichtigen; dood kunnen vallen; inspecteren; keuren; onderzoeken; overzien; surveilleren; testen; toezicht houden; toezien
kontrollieren controleren; examineren; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; schouwen beproeven; examineren; gezaghebben; heersen; keuren; macht uitoefenen; onder controle hebben; onderzoeken; overheersen; overhoren; regeren; testen; toetsen
mustern controleren; examineren; inspecteren; keuren; schouwen aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien; dood kunnen vallen
nachprüfen controleren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen checken; examineren; nagaan; natrekken; overhoren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; verifiëren
nachsehen controleren; narekenen; natellen examineren; iets opzoeken; nakijken; naslaan; nazien; nazoeken; opzoeken; overhoren; testen; toetsen
prüfen controleren; examineren; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; schouwen auditeren; bekijken; beproeven; bespieden; checken; dood kunnen vallen; examineren; keuren; nagaan; natrekken; onderzoeken; op de proef stellen; overhoren; proberen; proeven; smaken; speuren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; verifiëren; verspieden; vorsen
testen controleren; nagaan; nakijken beproeven; examineren; keuren; onderzoeken; overhoren; proberen; proeven; testen; toetsen; uitproberen; uittesten
überprüfen controleren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen beproeven; checken; examineren; herkeuren; heronderzoeken; hervormen; herzien; keuren; nagaan; nakijken; natrekken; nazien; onderzoeken; overhoren; reformeren; speuren; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; valideren; verifiëren; vorsen
- checken; nakijken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Überwachung controleren

Synoniemen voor "controleren":


Verwante definities voor "controleren":

  1. kijken of het klopt1
    • heb je gecontroleerd of het licht uit is?1

Wiktionary: controleren

controleren
verb
  1. inspecteren, toezicht houden, onderzoeken, nazien

Cross Translation:
FromToVia
controleren überprüfen check — to inspect, examine
controleren abgleichen check — to verify or compare with a source of information
controleren kontrollieren; steuern control — to exercise influence over, to suggest or dictate the behavior of
controleren abhören; überwachen; kontrollieren; aufpassen; überprüfen monitor — watch over, guard
controleren Überwachung monitoring — The act of listening, carrying out surveillance on
controleren überprüfen vet — check or investigate particularly
controleren herrschen; beherrschen; regieren; kontrollieren; nachsehen; überwachen; achtgeben; aufpassen; beachten; zusehen; aufpassen auf; Obacht geben; Obacht geben auf; beherzigen surveillerobserver avec attention ; examiner ; contrôler.
controleren kontrollieren; nachsehen; überwachen vérifierexaminer, rechercher si une chose est vraie, si elle est telle qu’elle doit être ou qu’on l’déclarer.