Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. markeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor markeren (Nederlands) in het Duits

markeren:

markeren werkwoord (markeer, markeert, markeerde, markeerden, gemarkeerd)

  1. markeren (brandmerken; branden; inbranden; van stigma's voorzien)
    markieren; kennzeichnen; einbrennen; stigmatisieren; brandmarken
    • markieren werkwoord (markiere, markierst, markiert, markierte, markiertet, markiert)
    • kennzeichnen werkwoord (kennzeichne, kennzeichnst, kennzeichnt, kennzeichnte, kennzeichntet, gekennzeichnet)
    • einbrennen werkwoord (e brenn ein, st brenn ein, t brenn ein, te brenn ein, tet brenn ein, eingebrannt)
    • stigmatisieren werkwoord (stigmatisiere, stigmatisierst, stigmatisiert, stigmatisierte, stigmatisiertet, stigmatisiert)
    • brandmarken werkwoord (brandmarke, brandmarkst, brandmarkt, brandmarkte, brandmarktet, brandgemarkt)
  2. markeren
  3. markeren
    kennzeichnen
    • kennzeichnen werkwoord (kennzeichne, kennzeichnst, kennzeichnt, kennzeichnte, kennzeichntet, gekennzeichnet)

Conjugations for markeren:

o.t.t.
  1. markeer
  2. markeert
  3. markeert
  4. markeren
  5. markeren
  6. markeren
o.v.t.
  1. markeerde
  2. markeerde
  3. markeerde
  4. markeerden
  5. markeerden
  6. markeerden
v.t.t.
  1. heb gemarkeerd
  2. hebt gemarkeerd
  3. heeft gemarkeerd
  4. hebben gemarkeerd
  5. hebben gemarkeerd
  6. hebben gemarkeerd
v.v.t.
  1. had gemarkeerd
  2. had gemarkeerd
  3. had gemarkeerd
  4. hadden gemarkeerd
  5. hadden gemarkeerd
  6. hadden gemarkeerd
o.t.t.t.
  1. zal markeren
  2. zult markeren
  3. zal markeren
  4. zullen markeren
  5. zullen markeren
  6. zullen markeren
o.v.t.t.
  1. zou markeren
  2. zou markeren
  3. zou markeren
  4. zouden markeren
  5. zouden markeren
  6. zouden markeren
en verder
  1. ben gemarkeerd
  2. bent gemarkeerd
  3. is gemarkeerd
  4. zijn gemarkeerd
  5. zijn gemarkeerd
  6. zijn gemarkeerd
diversen
  1. markeer!
  2. markeert!
  3. gemarkeerd
  4. markerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor markeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brandmarken branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien schandmerken; stigmatiseren
einbrennen branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien blakeren; branden; verschroeien; verzengen; zengen
hervorheben markeren
kennzeichnen branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aankruisen; bepalen; definiëren; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; keurmerken; merken; omschrijven; tekenen; typeren
markieren branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aankruisen; een melding geven; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; merken; selecteren; taggen; typeren
stigmatisieren branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien schandmerken; stigmatiseren

Wiktionary: markeren

markeren
verb
  1. het afbakenen van een grens
markeren
verb
  1. vermeintlich Wichtiges kennzeichnen, hervorheben
  1. (transitiv) etwas mit einem oder mehreren Zeichen versehen

Cross Translation:
FromToVia
markeren kennzeichnen; markieren flag — to mark with a flag
markeren markieren; kennzeichnen mark — indicate