Nederlands

Uitgebreide vertaling voor morren (Nederlands) in het Duits

morren:

morren werkwoord (mor, mort, morde, morden, gemord)

  1. morren (over iets mopperen; kankeren; klagen; )
    meckern; nörgeln; brummen; knurren; schimpfen; grunzen; murren; brummeln; brutzeln; über etwas meckern
    • meckern werkwoord (meckere, meckerst, meckert, meckerte, meckertet, gemechert)
    • nörgeln werkwoord (nörgele, nörgelst, nörgelt, nörgelte, nörgeltet, genörgelt)
    • brummen werkwoord (brumme, brummst, brummt, brummte, brummtet, gebrummt)
    • knurren werkwoord (knurre, knurrst, knurrt, knurrte, knurrtet, geknurrt)
    • schimpfen werkwoord (schimpfe, schimpfst, schimpft, schimpfte, schimpftet, geschimpft)
    • grunzen werkwoord (grunze, grunzt, grunzte, grunztet, gegrunzt)
    • murren werkwoord (murre, murrst, murrt, murrte, murrtet, gemurrt)
    • brummeln werkwoord (brummele, brummelst, brummelt, brummelte, brummeltet, gebrummelt)
    • brutzeln werkwoord (brutzele, brutzelst, brutzelt, brutzelte, brutzeltet, gebrutzelt)
  2. morren (ontevreden mompelen; murmeren)
    murmeln; faseln; glucksen; kaudern; brabbeln; heraussprudeln
    • murmeln werkwoord (murmele, murmelst, murmelt, murmelte, murmeltet, gemurmelt)
    • faseln werkwoord (fasle, faselst, faselt, faselte, faseltet, gefaselt)
    • glucksen werkwoord (gluckse, gluckst, gluckste, gluckstet, gegluckst)
    • kaudern werkwoord (kaudre, kauderst, kaudert, kauderte, kaudertet, gekaudert)
    • brabbeln werkwoord (brabbele, brabbelst, brabbelt, brabbelte, brabbeltet, gebrabbelt)
    • heraussprudeln werkwoord (sprudle heraus, sprudelst heraus, sprudelt heraus, sprudelte heraus, sprudeltet heraus, herausgesprudelt)

Conjugations for morren:

o.t.t.
  1. mor
  2. mort
  3. mort
  4. morren
  5. morren
  6. morren
o.v.t.
  1. morde
  2. morde
  3. morde
  4. morden
  5. morden
  6. morden
v.t.t.
  1. heb gemord
  2. hebt gemord
  3. heeft gemord
  4. hebben gemord
  5. hebben gemord
  6. hebben gemord
v.v.t.
  1. had gemord
  2. had gemord
  3. had gemord
  4. hadden gemord
  5. hadden gemord
  6. hadden gemord
o.t.t.t.
  1. zal morren
  2. zult morren
  3. zal morren
  4. zullen morren
  5. zullen morren
  6. zullen morren
o.v.t.t.
  1. zou morren
  2. zou morren
  3. zou morren
  4. zouden morren
  5. zouden morren
  6. zouden morren
diversen
  1. mor!
  2. mort!
  3. gemord
  4. morrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor morren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brabbeln morren; murmeren; ontevreden mompelen bazelen; kletspraat verkopen; lallen; lullen; mompelen; murmelen; murmeren; prevelen; slissen; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
brummeln brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen knorren; knorrend geluid maken; sakkeren; slissen
brummen brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen brommen; grommen; knorren; knorrend geluid maken; sakkeren; zoemen
brutzeln brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen bakken; knorren; knorrend geluid maken; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen
faseln morren; murmeren; ontevreden mompelen babbelen; bazelen; communiceren; een conversatie hebben; etteren; griepen; ijlen; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; klieren; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lallen; leuteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; wartaal spreken; wauwelen; zeiken; zwammen
glucksen morren; murmeren; ontevreden mompelen bazelen; de hik hebben; glimlachen; grijnzen; grinniken; hikken; kabbelen; klokgeluidjes maken; klokken; lachen; lallen; proesten; schateren; wauwelen
grunzen brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen donderen; grommen; knorren; knorrend geluid maken; onweren; sakkeren
heraussprudeln morren; murmeren; ontevreden mompelen bazelen; in het hoofd opkomen; lallen; opwellen; wauwelen
kaudern morren; murmeren; ontevreden mompelen
knurren brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen grommen; knorren; knorrend geluid maken; sakkeren
meckern brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen blaten; foeteren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mekkeren; misnoegen uiten; over iets mopperen; protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren
murmeln morren; murmeren; ontevreden mompelen emailleren; moffelen; mompelen; prevelen; slissen
murren brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen knorren; knorrend geluid maken; protesteren; sakkeren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren
nörgeln brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen etteren; griepen; klieren; zeiken
schimpfen brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen beledigen; donderen; foeteren; fulmineren; kankeren; kiften; kijven; knorren; knorrend geluid maken; krakelen; razen; ruzie maken; ruziën; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; twisten; uit de slof schieten; uitfoeteren; uitjouwen; uitkafferen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; uitvloeken; zeuren
über etwas meckern brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen

Wiktionary: morren


Cross Translation:
FromToVia
morren murren grumble — to murmur or mutter with discontent
morren murren grommeler — Murmurer entre ses dents quand on est fâché
morren murmeln; murren murmurer — Traductions à trier suivant le sens
morren nörgeln râler — Faire en respirer un bruit rauque causé par l’embarras des bronches. Il se dit particulièrement des agonisants.