Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opperen (Nederlands) in het Duits

opperen:

opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)

  1. opperen (naar voren brengen; poneren)
    vorschlagen; vorbringen; einbringen; entgegnen; entgegenhalten; entgegenbringen
    • vorschlagen werkwoord (schlage vor, schlägst vor, schlägt vor, schlug vor, schlugt vor, vorgeschlagen)
    • vorbringen werkwoord (bringe vor, bringst vor, bringt vor, brachte vor, brachtet vor, vorgebracht)
    • einbringen werkwoord (bringe ein, bringst ein, bringt ein, bracht ein, brachtet ein, eingebracht)
    • entgegnen werkwoord (entgegne, entgegnest, entgegnet, entgegnete, entgegnetet, entgegnet)
    • entgegenhalten werkwoord
    • entgegenbringen werkwoord
  2. opperen (poneren; aanvoeren; te berde brengen)
    vorschlagen; aufwerfen; zur Rede bringen
    • vorschlagen werkwoord (schlage vor, schlägst vor, schlägt vor, schlug vor, schlugt vor, vorgeschlagen)
    • aufwerfen werkwoord (werfe auf, wirfst auf, wirft auf, warf auf, warft auf, aufgeworfen)
    • zur Rede bringen werkwoord
  3. opperen (suggereren; naar voren brengen)
    suggerieren
    • suggerieren werkwoord (suggeriere, suggerierst, suggeriert, suggerierte, suggeriertet, suggeriert)
  4. opperen (poneren; stellen; naar voren brengen)
    vorbringen; postulieren; annehmen
    • vorbringen werkwoord (bringe vor, bringst vor, bringt vor, brachte vor, brachtet vor, vorgebracht)
    • postulieren werkwoord (postuliere, postulierst, postuliert, postulierte, postuliertet, postuliert)
    • annehmen werkwoord (nehme an, nimmst an, nimmt an, nahm an, nahmt an, angenommen)
  5. opperen (te berde brengen; ter sprake brengen; aanvoeren; )

Conjugations for opperen:

o.t.t.
  1. opper
  2. oppert
  3. oppert
  4. opperen
  5. opperen
  6. opperen
o.v.t.
  1. opperde
  2. opperde
  3. opperde
  4. opperden
  5. opperden
  6. opperden
v.t.t.
  1. heb geopperd
  2. hebt geopperd
  3. heeft geopperd
  4. hebben geopperd
  5. hebben geopperd
  6. hebben geopperd
v.v.t.
  1. had geopperd
  2. had geopperd
  3. had geopperd
  4. hadden geopperd
  5. hadden geopperd
  6. hadden geopperd
o.t.t.t.
  1. zal opperen
  2. zult opperen
  3. zal opperen
  4. zullen opperen
  5. zullen opperen
  6. zullen opperen
o.v.t.t.
  1. zou opperen
  2. zou opperen
  3. zou opperen
  4. zouden opperen
  5. zouden opperen
  6. zouden opperen
diversen
  1. opper!
  2. oppert!
  3. geopperd
  4. opperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opperen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
annehmen naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; adopteren; beantwoorden; bedoelen; beogen; betogen; cadeau aannemen; demonstreren; geloven; gissen; gissing maken; in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opnemen; opstrijken; opvangen; postuleren; raden; ten doel hebben; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
aufs Tapet bringen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
aufwerfen aanvoeren; opperen; poneren; te berde brengen aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; omhoogkomen; omhoogwerpen; openen; opengooien; openwerpen; opstijgen; opvliegen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; voorleiden
einbringen naar voren brengen; opperen; poneren aandragen; aanvoeren; bijdragen; brengen; compenseren; distribueren; doen in; goedmaken; iets in te brengen hebben; inbrengen; indoen; instoppen; inwinnen; langs brengen; meebrengen; opbrengen; opleveren; ronddelen; trachten te krijgen; uitreiken; verdelen; vergoeden
entgegenbringen naar voren brengen; opperen; poneren toedragen; toevoeren
entgegenhalten naar voren brengen; opperen; poneren aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets in te brengen hebben; inbrengen; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
entgegnen naar voren brengen; opperen; poneren antwoorden; beantwoorden; iets in te brengen hebben; inbrengen; responderen
postulieren naar voren brengen; opperen; poneren; stellen postuleren; vooronderstellen
suggerieren naar voren brengen; opperen; suggereren adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; raden; souffleren; suggereren
vorbringen naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aanbevelen; aandragen; aanraden; aanvoeren; fabriceren; iemand recommanderen; iets in te brengen hebben; inbrengen; maken; naar voren brengen; nomineren; produceren; vervaardigen; voordragen; voortbrengen
vorschlagen aanvoeren; naar voren brengen; opperen; poneren; te berde brengen aanbevelen; aanraden; adviseren; iemand recommanderen; iets aanraden; influisteren; ingeven; nomineren; raden; souffleren; suggereren; voordragen; voorslaan; voorstellen
zur Rede bringen aanvoeren; opperen; poneren; te berde brengen
zur Sprache bringen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; op tafel leggen; ter sprake brengen

Wiktionary: opperen

opperen
verb
  1. iets voorstellen

Cross Translation:
FromToVia
opperen prägen coin — to make up or invent, and establish
opperen prägen forger — Inventer un mot, une expression
opperen begeistern; einflößen; eingeben; inspirieren; hineinblasen inspirerfaire pénétrer artificiellement de l’air dans les poumons.
opperen abbilden; repräsentieren; vertreten; vorstellen; beschreiben; spielen; ausdrücken; zum Ausdruck bringen représenterprésenter de nouveau.