Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stam (Nederlands) in het Duits

stam:

stam [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stam (volksstam)
    der Stamm; der Volksstamm; die Rasse; die Art; die Familie; die Gattung; Geschlecht; die Dynastie; Stammbuch
    • Stamm [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Volksstamm [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Rasse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Art [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Familie [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gattung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Geschlecht [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Dynastie [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Stammbuch [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. de stam (phylum)
    der Stamm
    • Stamm [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. de stam (stamvorm; etymon)
    der Stamm; die Stammform; Stammwort
    • Stamm [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Stammform [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Stammwort [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stam:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Art stam; volksstam aard; geaardheid; gemoed; gemoedsaard; gemoedsgesteldheid; genre; gesteldheid; handelwijze; hoedanigheid; inborst; inslag; karakter; kwaliteit; manier; mentaliteit; methode; natuur; procedure; ras; slag; soort; temperament; trant; type; wijs; wijze
Dynastie stam; volksstam dynastie; familie; geslacht; gezin; huisgezin
Familie stam; volksstam dynastie; familie; geslacht; gezin; huisgezin; serie
Gattung stam; volksstam aard; genre; genus; geslacht; klasse; kunne; onderverdeling; sekse; slag; soort; type
Geschlecht stam; volksstam afstammeling; generatie; genus; geslacht; kunne; nakomeling; sekse; telg
Rasse stam; volksstam rassen
Stamm etymon; phylum; stam; stamvorm; volksstam aantal personen bijeen; boomstam; gezelschap; groep; hoofdmap; stamverband; stamwoord
Stammbuch stam; volksstam
Stammform etymon; stam; stamvorm stamtijden; werkwoordsvorm
Stammwort etymon; stam; stamvorm stamwoord
Volksstamm stam; volksstam

Verwante woorden van "stam":


Wiktionary: stam

stam
noun
  1. biologie|nld een stengel, de dikke houtige stam van een plant
  2. biologie|nld een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
  3. antropologie|nld een samenlevinsvorm bestaande uit groep meer en minder verwante mensen, die meestal minder technologisch gevorderd is
  4. taalkunde|nld een onvervoegde of onverbogen woordvorm

Cross Translation:
FromToVia
stam Sippe; Clan clan — group having common ancestor
stam Klan; Familie family — kin, tribe
stam Stamm phylum — (biology, taxonomy) A rank in the classification of organisms, below kingdom and above class
stam Stamm root — philology: word from which another word or words are derived
stam Stamm stem — botany: above-ground stalk of a vascular plant
stam Wortstamm; Stamm stem — linguistics: main part of a word
stam Baumstamm; Stamm tree trunk — the main structural member of a tree
stam Stamm; Volksstamm; Sippe; Volk; Völkchen; Völklein; Sippschaft; Tribus; Völkerschaft tribe — group of people
stam Stamm trunk — tree trunk
stam Clan; Sippe clan — Tribu
stam Wurzel racine — (botanique) Partie souterraine d’un végétal qui lui permet de puiser dans le sol les éléments nécessaires à sa nutrition (eau, sels minéraux) et d’assurer sa fixation à son support.
stam Volksstamm tribu — antiq|fr division du peuple, chez quelques nations anciennes.

stammen:

stammen werkwoord (stam, stamt, stamde, stamden, gestamd)

  1. stammen (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; ontspruiten; spruiten)
    abstammen; stammen; hervorgehen
    • abstammen werkwoord (stamme ab, stammst ab, stammt ab, stammte ab, stammtet ab, abgestammt)
    • stammen werkwoord (stamme, stammst, stammt, stammte, stammtet, gestammt)
    • hervorgehen werkwoord (gehe hervor, gehst hervor, geht hervor, ging hervor, gingt hervor, hervorgegangen)

Conjugations for stammen:

o.t.t.
  1. stam
  2. stamt
  3. stamt
  4. stammen
  5. stammen
  6. stammen
o.v.t.
  1. stamde
  2. stamde
  3. stamde
  4. stamden
  5. stamden
  6. stamden
v.t.t.
  1. heb gestamd
  2. hebt gestamd
  3. heeft gestamd
  4. hebben gestamd
  5. hebben gestamd
  6. hebben gestamd
v.v.t.
  1. had gestamd
  2. had gestamd
  3. had gestamd
  4. hadden gestamd
  5. hadden gestamd
  6. hadden gestamd
o.t.t.t.
  1. zal stammen
  2. zult stammen
  3. zal stammen
  4. zullen stammen
  5. zullen stammen
  6. zullen stammen
o.v.t.t.
  1. zou stammen
  2. zou stammen
  3. zou stammen
  4. zouden stammen
  5. zouden stammen
  6. zouden stammen
en verder
  1. ben gestamd
  2. bent gestamd
  3. is gestamd
  4. zijn gestamd
  5. zijn gestamd
  6. zijn gestamd
diversen
  1. stam!
  2. stamt!
  3. gestamd
  4. stammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stammen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de stammen (volksstammen)
    die Volksstämme; die Stämme; die Rassen
  2. de stammen (boomstammen)
    die Stämme
    • Stämme [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stammen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Rassen stammen; volksstammen
Stämme boomstammen; stammen; volksstammen vaste kernen; volkeren
Volksstämme stammen; volksstammen volkeren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abstammen afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen
hervorgehen afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen bewaarheid worden; blijken; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; resulteren; uitbotten; uitkomen; uitkomen bij; uitlopen; uitvloeien in; voortkomen uit
stammen afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen spruiten; uitschieten; uitschieten plantkunde

Verwante woorden van "stammen":