Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vrij (Nederlands) in het Duits

vrij:

vrij bijvoeglijk naamwoord

  1. vrij (zonder taak; loos)
    leer; ohne Auftrag; ohne Aufgabe
  2. vrij (ongebonden; losbandig; ongebreideld; bandeloos)
    frei; zügellos; ungebunden
  3. vrij (in vrijheid)
    frei; unbesetzt; in Freiheit
  4. vrij (openhartig; oprecht; open; )
    unverblümt; unumwunden
  5. vrij
    frei
    • frei bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor vrij:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
frei bandeloos; in vrijheid; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij benaderbaar; beschikbaar; disponibel; frank; genaakbaar; gratis; kosteloos; ledig; leeg; niet belast; onafhankelijk; onbedekt; onbelast; onbelast inkomen; onbewoond; onbezet; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onoverdekt; onverplicht; onverstoord; open; pro deo; rechttoe; spontaan; toegankelijk; uit vrije wil; vacant; voor niets; vrij van schulden; vrijuit; vrijwillig; zonder kosten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in Freiheit in vrijheid; vrij
leer loos; vrij; zonder taak blanco; glazig; hol; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; nietszeggend; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbeschreven; onbewoond; onbezet; ongebruikt; ongeopend; ongevuld; oningevuld; uitdrukkingsloos; wazig; wezenloos; zonder inhoud
ohne Aufgabe loos; vrij; zonder taak
ohne Auftrag loos; vrij; zonder taak
unbesetzt in vrijheid; vrij ledig; leeg; onbewoond; onbezet
ungebunden bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
unumwunden onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
unverblümt onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; direct; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechttoe rechtaan; ronduit; ruiterlijk
zügellos bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij bovenmatig; buitengemeen; buitensporig; extreem; losbandig; mateloos; ongetoomd; teugelloos; tomeloos; tuchteloos; uitermate; vrijgevochten

Verwante woorden van "vrij":


Antoniemen van "vrij":


Verwante definities voor "vrij":

  1. als je niet naar het werk of naar school hoeft1
    • ik ben vandaag vrij1
  2. door niets of niemand beperkt of gehinderd1
    • de weg was versperd maar nu is hij weer vrij1
  3. het niet hebben1
    • de zieke is vrij van koorts1
  4. kunnen gaan en staan waar je wilt1
    • hij zat in de gevangenis, maar nu is hij weer vrij1
  5. niet in gebruik of besproken1
    • is deze tafel nog vrij?1
  6. niet verlegen, een beetje brutaal1
    • zij gaf iedereen een zoen, ze is erg vrij1

Wiktionary: vrij

vrij
adjective
  1. ongebonden, niet in beweging beperkt
vrij
adjective
  1. keine oder keine sinnvolle Beschäftigung ausübend
  1. sehr; in großem Maße

Cross Translation:
FromToVia
vrij frei; klar clear — free of obstacles
vrij frei; ungebunden free — not imprisoned
vrij ungebunden; frei free — unconstrained
vrij frei free — unobstructed
vrij ungebunden; frei free — without obligations
vrij frei free — software: with very few limitations on distribution or improvement
vrij frei libre — disponible
vrij frei libre — libre de droits d’auteurs
vrij frei; offen; geläufig libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.

vrijen:

vrijen werkwoord (vrij, vrijt, vrijde, vrijden, gevrijd)

  1. vrijen (de liefde bedrijven; minnen; liefkozen; minnekozen; beminnen)
    bumsen; Geschlechtsverkehr haben; ficken; sich lieben; Liebe machen; miteinander schlafen
  2. vrijen (sexuele gemeenschap hebben; neuken; paren)
    ficken; bumsen; vögeln

Conjugations for vrijen:

o.t.t.
  1. vrij
  2. vrijt
  3. vrijt
  4. vrijen
  5. vrijen
  6. vrijen
o.v.t.
  1. vrijde
  2. vrijde
  3. vrijde
  4. vrijden
  5. vrijden
  6. vrijden
v.t.t.
  1. heb gevrijd
  2. hebt gevrijd
  3. heeft gevrijd
  4. hebben gevrijd
  5. hebben gevrijd
  6. hebben gevrijd
v.v.t.
  1. had gevrijd
  2. had gevrijd
  3. had gevrijd
  4. hadden gevrijd
  5. hadden gevrijd
  6. hadden gevrijd
o.t.t.t.
  1. zal vrijen
  2. zult vrijen
  3. zal vrijen
  4. zullen vrijen
  5. zullen vrijen
  6. zullen vrijen
o.v.t.t.
  1. zou vrijen
  2. zou vrijen
  3. zou vrijen
  4. zouden vrijen
  5. zouden vrijen
  6. zouden vrijen
diversen
  1. vrij!
  2. vrijt!
  3. gevrijd
  4. vrijend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vrijen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Geschlechtsverkehr haben beminnen; de liefde bedrijven; liefkozen; minnekozen; minnen; vrijen
Liebe machen beminnen; de liefde bedrijven; liefkozen; minnekozen; minnen; vrijen
bumsen beminnen; de liefde bedrijven; liefkozen; minnekozen; minnen; neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vrijen bonzen; geslachtsgemeenschap hebben; knallen; luiden; neuken; vozen
ficken beminnen; de liefde bedrijven; liefkozen; minnekozen; minnen; neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vrijen geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen
miteinander schlafen beminnen; de liefde bedrijven; liefkozen; minnekozen; minnen; vrijen geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen
sich lieben beminnen; de liefde bedrijven; liefkozen; minnekozen; minnen; vrijen
vögeln neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vrijen geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen

Verwante definities voor "vrijen":

  1. kussen en strelen1
    • zullen we een beetje vrijen?1
  2. neuken, geslachtsgemeenschap hebben1
    • je moet een condoom om bij het vrijen1

Wiktionary: vrijen

vrijen
verb
  1. liefde bedrijven
  2. knuffelen

Cross Translation:
FromToVia
vrijen lieben; schlafen love — (euphemistic): to have sex with
vrijen Liebe machen make love — to engage in sexual intercourse
vrijen Sex; Geschlechtsverkehr sex — act of sexual intercourse
vrijen Liebe machen; sich lieben faire l’amour — Accomplir l’acte sexuel
vrijen Geschlecht; Sex sexe — biol|fr genre qui peut être masculin ou féminin.

Verwante vertalingen van vrij