Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aftrek (Nederlands) in het Duits

aftrek:

aftrek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de aftrek (deductie; vermindering; aftrekking)
    die Reduzierung; der Abzug; die Reduktion; die Herabsetzung

Vertaal Matrix voor aftrek:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abzug aftrek; aftrekking; deductie; vermindering afdruk; afdruksel; aftocht; aftrekking; belettering; disconto; haan; het aftrekken; korting; opdruk; prijsvermindering; print; reductie; substractie; trekker van vuurwapen; van elkaar aftrekken
Herabsetzung aftrek; aftrekking; deductie; vermindering baisse; deflatie; degradatie; denigrering; disconto; kleinering; korting; ontering; prijsdaling; prijsverlaging; reductie; salarisverlaging; terugzetting; verlaging
Reduktion aftrek; aftrekking; deductie; vermindering baisse; deflatie; disconto; korting; prijsdaling; prijsverlaging; reductie
Reduzierung aftrek; aftrekking; deductie; vermindering baisse; deflatie; disconto; korting; prijsdaling; prijsverlaging; reductie

Verwante woorden van "aftrek":



aftrekken:

aftrekken werkwoord (trek af, trekt af, trok af, trokken af, afgetrokken)

  1. aftrekken (getallen van elkaar aftrekken)
    abziehen; deduzieren
    • abziehen werkwoord (ziehe ab, ziehst ab, zieht ab, zog ab, zogt ab, abgezogen)
    • deduzieren werkwoord (deduziere, deduzierst, deduziert, deduzierte, deduziertet, deduziert)
  2. aftrekken (in mindering brengen; verrekenen; inhouden; afhouden)
    in Minderung bringen; abziehen; abhalten
    • abziehen werkwoord (ziehe ab, ziehst ab, zieht ab, zog ab, zogt ab, abgezogen)
    • abhalten werkwoord (halte ab, hälst ab, hält ab, hielt ab, hieltet ab, abgehalten)
  3. aftrekken (zich aftrekken)
  4. aftrekken (van het lijf trekken)
    abziehen; vom Körper abziehen

Conjugations for aftrekken:

o.t.t.
  1. trek af
  2. trekt af
  3. trekt af
  4. trekken af
  5. trekken af
  6. trekken af
o.v.t.
  1. trok af
  2. trok af
  3. trok af
  4. trokken af
  5. trokken af
  6. trokken af
v.t.t.
  1. heb afgetrokken
  2. hebt afgetrokken
  3. heeft afgetrokken
  4. hebben afgetrokken
  5. hebben afgetrokken
  6. hebben afgetrokken
v.v.t.
  1. had afgetrokken
  2. had afgetrokken
  3. had afgetrokken
  4. hadden afgetrokken
  5. hadden afgetrokken
  6. hadden afgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal aftrekken
  2. zult aftrekken
  3. zal aftrekken
  4. zullen aftrekken
  5. zullen aftrekken
  6. zullen aftrekken
o.v.t.t.
  1. zou aftrekken
  2. zou aftrekken
  3. zou aftrekken
  4. zouden aftrekken
  5. zouden aftrekken
  6. zouden aftrekken
diversen
  1. trek af!
  2. trekt af!
  3. afgetrokken
  4. aftrekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aftrekken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aftrekken (distilleren)
    Destillieren; Abziehen

Vertaal Matrix voor aftrekken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abziehen aftrekken; distilleren
Destillieren aftrekken; distilleren distillatie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abhalten afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen afhouden; afweren; beletten; ervanaf houden; pareren; terughouden; weerhouden; weren
abziehen afhouden; aftrekken; getallen van elkaar aftrekken; in mindering brengen; inhouden; van het lijf trekken; verrekenen afdekken; afruimen; opruimen
deduzieren aftrekken; getallen van elkaar aftrekken
in Minderung bringen afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen
masturbieren aftrekken; zich aftrekken afrukken; onaneren
vom Körper abziehen aftrekken; van het lijf trekken

Verwante woorden van "aftrekken":


Wiktionary: aftrekken

aftrekken
verb
  1. rekenkundige bewerking waarbij een getal met een getal verminderd wordt

Cross Translation:
FromToVia
aftrekken subtrahieren; abziehen subtract — to remove or reduce
aftrekken Subtraktion; Abziehen subtraction — process
aftrekken wichsen wank — intransitive: to masturbate
aftrekken wichsen wank — transitive: to masturbate
aftrekken sterben décéder — admin|fr mourir, parler des personnes.
aftrekken abziehen; subtrahieren; abräumen; fortnehmen; entziehen; wegnehmen; abschneiden; abholen; abnehmen; abrechnen retrancher — Traductions à vérifier et à trier
aftrekken abziehen; subtrahieren soustraireretirer, dérober.