Nederlands

Uitgebreide vertaling voor appreciëren (Nederlands) in het Duits

appreciëren:

appreciëren werkwoord (apprecieer, apprecieert, apprecieerde, apprecieerden, geapprecieerd)

  1. appreciëren (op prijs stellen; waarderen)
    schätzen; würdigen; respektieren; hochschätzen; achten; hochachten; ehren; verehren; hochhalten
    • schätzen werkwoord (schätze, schätzest, schätzt, schätzte, schätztet, geschätzt)
    • würdigen werkwoord (würdige, würdigst, würdigt, würdigte, würdigtet, gewürdigt)
    • respektieren werkwoord (respektiere, respektierst, respektiert, respektierte, respektiertet, respektiert)
    • hochschätzen werkwoord
    • achten werkwoord (achte, achtest, achtet, achtete, achtetet, geachtet)
    • hochachten werkwoord (achte hoch, achtest hoch, achtet hoch, achtete hoch, achtetet hoch, hochgeachtet)
    • ehren werkwoord (ehre, ehrst, ehrt, ehrte, ehrtet, geehrt)
    • verehren werkwoord (verehre, verehrst, verehrt, verehrte, verehrtet, verehrt)
    • hochhalten werkwoord (halte hoch, hältst hoch, hält hoch, hielt hoch, hieltet hoch, hochgehalten)

Conjugations for appreciëren:

o.t.t.
  1. apprecieer
  2. apprecieert
  3. apprecieert
  4. appreciëren
  5. appreciëren
  6. appreciëren
o.v.t.
  1. apprecieerde
  2. apprecieerde
  3. apprecieerde
  4. apprecieerden
  5. apprecieerden
  6. apprecieerden
v.t.t.
  1. heb geapprecieerd
  2. hebt geapprecieerd
  3. heeft geapprecieerd
  4. hebben geapprecieerd
  5. hebben geapprecieerd
  6. hebben geapprecieerd
v.v.t.
  1. had geapprecieerd
  2. had geapprecieerd
  3. had geapprecieerd
  4. hadden geapprecieerd
  5. hadden geapprecieerd
  6. hadden geapprecieerd
o.t.t.t.
  1. zal appreciëren
  2. zult appreciëren
  3. zal appreciëren
  4. zullen appreciëren
  5. zullen appreciëren
  6. zullen appreciëren
o.v.t.t.
  1. zou appreciëren
  2. zou appreciëren
  3. zou appreciëren
  4. zouden appreciëren
  5. zouden appreciëren
  6. zouden appreciëren
diversen
  1. apprecieer!
  2. apprecieert!
  3. geapprecieerd
  4. apprecierende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

appreciëren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. appreciëren
    die Würdigung

Vertaal Matrix voor appreciëren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Würdigung appreciëren achting; boekbespreking; dankbaarheid; danken; eerbied; erkentelijkheid; ontzag; recensie; respect; waardering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achten appreciëren; op prijs stellen; waarderen achten; berekenen; de hemel in prijzen; eer aandoen; eerbied bewijzen; eerbiedigen; eren; hemelhoog prijzen; hoogachten; hoogschatten; hulde bewijzen; huldigen; in acht nemen; in ere houden; ontzien; ophemelen; ramen; respecteren; schatten; sparen; verschonen
ehren appreciëren; op prijs stellen; waarderen achten; de hemel in prijzen; eer aandoen; eer bewijzen; eerbied bewijzen; eerbiedigen; eren; feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; hemelhoog prijzen; hoogachten; hoogschatten; houden aan; hulde bewijzen; huldigen; in ere houden; lofprijzen; ophemelen; respecteren
hochachten appreciëren; op prijs stellen; waarderen achten; de hemel in prijzen; eer aandoen; eerbied bewijzen; eerbiedigen; eren; hemelhoog prijzen; hoogachten; hoogschatten; hulde bewijzen; huldigen; in ere houden; ophemelen; respecteren
hochhalten appreciëren; op prijs stellen; waarderen achten; eerbiedigen; hoogachten; hooghouden; hoogschatten; in de hoogte houden; in de hoogte steken; in ere houden; omhooghouden; omhoogsteken; ophouden; respecteren
hochschätzen appreciëren; op prijs stellen; waarderen achten; eerbiedigen; hoogachten; hoogschatten; loven; prijzen; respecteren; roemen; vereren; zich lovend uitlaten
respektieren appreciëren; op prijs stellen; waarderen achten; eerbiedigen; hoogachten; hoogschatten; respecteren
schätzen appreciëren; op prijs stellen; waarderen aannemen; aanrekenen; aanwrijven; achten; adviseren; afwegen; bepalen; beramen; berispen; beschuldigen; blameren; eerbiedigen; geloven; gispen; gissen; gissing maken; hoogachten; hoogschatten; iets aanraden; ingeven; inschatten; laken; loven; nadragen; overdenken; overwegen; postuleren; prijzen; raden; ramen; respecteren; roemen; schatten; suggereren; taxeren; uitgaan van; vereren; veronderstellen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; vooronderstellen; zich lovend uitlaten
verehren appreciëren; op prijs stellen; waarderen aanbidden; achten; adoreren; doneren; eerbiedigen; geven; hoogachten; hoogschatten; respecteren; schenken; verafgoden
würdigen appreciëren; op prijs stellen; waarderen