Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bekommeren:
  2. Gebruikers suggesties voor bekommeren:
    • kümmern


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bekommeren (Nederlands) in het Duits

bekommeren:

bekommeren werkwoord (bekommer, bekommert, bekommerde, bekommerden, bekommerd)

  1. bekommeren (zich zorgen maken)
    sorgen; pflegen; versorgen; verpflegen
    • sorgen werkwoord (sorge, sorgst, sorgt, sorgte, sorgtet, gesorgt)
    • pflegen werkwoord (pflege, pflegst, pflegt, pflegte, pflegtet, gepflegt)
    • versorgen werkwoord (versorge, versorgst, versorgt, versorgte, versorgtet, versorgt)
    • verpflegen werkwoord (verpflege, verpflegst, verpflegt, verpflegte, verpflegtet, verpflegt)

Conjugations for bekommeren:

o.t.t.
  1. bekommer
  2. bekommert
  3. bekommert
  4. bekommeren
  5. bekommeren
  6. bekommeren
o.v.t.
  1. bekommerde
  2. bekommerde
  3. bekommerde
  4. bekommerden
  5. bekommerden
  6. bekommerden
v.t.t.
  1. heb bekommerd
  2. hebt bekommerd
  3. heeft bekommerd
  4. hebben bekommerd
  5. hebben bekommerd
  6. hebben bekommerd
v.v.t.
  1. had bekommerd
  2. had bekommerd
  3. had bekommerd
  4. hadden bekommerd
  5. hadden bekommerd
  6. hadden bekommerd
o.t.t.t.
  1. zal bekommeren
  2. zult bekommeren
  3. zal bekommeren
  4. zullen bekommeren
  5. zullen bekommeren
  6. zullen bekommeren
o.v.t.t.
  1. zou bekommeren
  2. zou bekommeren
  3. zou bekommeren
  4. zouden bekommeren
  5. zouden bekommeren
  6. zouden bekommeren
diversen
  1. bekommer!
  2. bekommert!
  3. bekommerd
  4. bekommerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bekommeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pflegen bekommeren; zich zorgen maken begaan; per ongeluk doen; plegen; verplegen; verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iemand; zorgen voor iets
sorgen bekommeren; zich zorgen maken beangstigen; benauwen; bezorgd zijn; leiden tot iets; verzorgen; zorg dragen; zorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
verpflegen bekommeren; zich zorgen maken azen; eten geven; prooizoeken; spijzigen; te eten geven; verplegen; verzorgen; voeden; voederen; voeren; zorgen voor; zorgen voor iets
versorgen bekommeren; zich zorgen maken behandelen; door zorgen bederven; financieel steunen; leiden tot iets; onderhouden; verplegen; verzorgen; zorgen; zorgen voor; zorgen voor iemand; zorgen voor iets