Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bewogen (Nederlands) in het Duits

bewogen:

bewogen bijvoeglijk naamwoord

  1. bewogen (aangedaan; geroerd)
    berührt; bewegt; ergriffen
  2. bewogen (gevoelvol; geëmotioneerd; gepassioneerd)
    gerührt; sentimental; bewegt
  3. bewogen (turbulent; onrustig; roerig; veelbewogen; woelig)
    turbulent; unruhig; bewegt; ungestüm; ruhelos

Vertaal Matrix voor bewogen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sentimental weemoedig klinken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
berührt aangedaan; bewogen; geroerd
bewegt aangedaan; bewogen; gepassioneerd; geroerd; gevoelvol; geëmotioneerd; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig aangedaan; aangegrepen; aangeslagen; emotioneel; geraakt; geroerd; getroffen; gevoelig; geëmotioneerd; heftig; kapot van; onbeheerst; onstuimig
ergriffen aangedaan; bewogen; geroerd aandoenlijk; aangedaan; aangegrepen; aangeslagen; emotioneel; geraakt; geroerd; getroffen; gevoelig; geëmotioneerd; kapot van; ontroerd
gerührt bewogen; gepassioneerd; gevoelvol; geëmotioneerd aangedaan; aangegrepen; aangeslagen; emotioneel; geraakt; geroerd; getroffen; gevoelig; geëmotioneerd; kapot van; ontroerd
ruhelos bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig ongedurig; rusteloos
sentimental bewogen; gepassioneerd; gevoelvol; geëmotioneerd gevoelig; gevoelvol; sentimenteel
turbulent bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig
ungestüm bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig agressief; boos; fel; furieus; gepassioneerd; gewelddadig; hartstochtelijk; heetbloedig; heftig; hevig; kwaad; nijdig; onbeheerst; onstuimig; razend; spinnijdig; stormachtig; temperamentvol; toornig; vertoornd; verwoed; vurig; warmbloedig; woest; ziedend
unruhig bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig ongedurig; onrustig; roerig; rusteloos; woelig

Verwante woorden van "bewogen":


bewogen vorm van bewegen:

bewegen werkwoord (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)

  1. bewegen (in beweging brengen; beroeren)
    bewegen; rühren; sich regen; in Bewegung bringen
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • sich regen werkwoord (rege mich, regst dich, regt sich, regte sich, regtet euch, sich geregt)
  2. bewegen (zich verplaatsen)
    bewegen; wegbegeben
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • wegbegeben werkwoord

Conjugations for bewegen:

o.t.t.
  1. beweeg
  2. beweegt
  3. beweegt
  4. bewegen
  5. bewegen
  6. bewegen
o.v.t.
  1. bewoog
  2. bewoog
  3. bewoog
  4. bewogen
  5. bewogen
  6. bewogen
v.t.t.
  1. heb bewogen
  2. hebt bewogen
  3. heeft bewogen
  4. hebben bewogen
  5. hebben bewogen
  6. hebben bewogen
v.v.t.
  1. had bewogen
  2. had bewogen
  3. had bewogen
  4. hadden bewogen
  5. hadden bewogen
  6. hadden bewogen
o.t.t.t.
  1. zal bewegen
  2. zult bewegen
  3. zal bewegen
  4. zullen bewegen
  5. zullen bewegen
  6. zullen bewegen
o.v.t.t.
  1. zou bewegen
  2. zou bewegen
  3. zou bewegen
  4. zouden bewegen
  5. zouden bewegen
  6. zouden bewegen
diversen
  1. beweeg!
  2. beweegt!
  3. bewogen
  4. bewegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bewegen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bewegen beroeren; bewegen; in beweging brengen; zich verplaatsen aangaan; agiteren; beroeren; betreffen; iemand raken; iemand treffen; in beroering brengen; manoeuvreren; marcheren; mixen; omroeren; ontroeren; oppoken; opstoken; raken; roeren; treffen; verschuiven; zich bewegen
in Bewegung bringen beroeren; bewegen; in beweging brengen
rühren beroeren; bewegen; in beweging brengen aangaan; aangrijpen; beroeren; betreffen; beïnvloeden; iemand raken; iemand treffen; mixen; ontroeren; raken; roeren; rondroeren; treffen; verroeren; vertederen; zich bewegen
sich regen beroeren; bewegen; in beweging brengen
wegbegeben bewegen; zich verplaatsen

Synoniemen voor "bewegen":


Verwante definities voor "bewegen":

  1. ergens toe overhalen1
    • ik kon hem er niet toe bewegen mee te gaan1
  2. zorgen dat het van stand of plaats verandert1
    • Anita kan haar arm niet bewegen1

Wiktionary: bewegen

bewegen
verb
  1. van plaats veranderen
bewegen
verb
  1. von einem Ort zum anderen bewegen[2]
  1. etwas von einem Ort zum anderen schaffen
  2. jemanden bewegen: psychisch beeindrucken
  3. die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern

Cross Translation:
FromToVia
bewegen bewegen move — to change place or posture; to go
bewegen bewegen move — to cause to change place or posture; to set in motion
bewegen rühren; bewegen move — to arouse the feelings or passions of
bewegen anspornen spur — to urge or encourage to action, or to a more vigorous pursuit of an object; to incite; to stimulate; to instigate; to impel; to drive
bewegen antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten; anberaumen; determinieren; bestimmen; festlegen; festsetzen; abgrenzen; ermitteln; zu einem Entschluß bewegen déterminerfixer les limites de, délimiter précisément.
bewegen bewegen; erregen mouvoirdéplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.
bewegen bewegen; erregen; erschüttern; rühren; ergreifen remuermouvoir, déplacer.
bewegen bewegen; erschüttern; rühren; ergreifen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen émouvoirprovoquer une émotion.