Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bonken (Nederlands) in het Duits

bonken:

bonken werkwoord (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)

  1. bonken (slaan; rammen; hameren)
    schlagen; hämmern; rammen; hauen
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • hämmern werkwoord (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • rammen werkwoord (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)

Conjugations for bonken:

o.t.t.
  1. bonk
  2. bonkt
  3. bonkt
  4. bonken
  5. bonken
  6. bonken
o.v.t.
  1. bonkte
  2. bonkte
  3. bonkte
  4. bonkten
  5. bonkten
  6. bonkten
v.t.t.
  1. heb gebonkt
  2. hebt gebonkt
  3. heeft gebonkt
  4. hebben gebonkt
  5. hebben gebonkt
  6. hebben gebonkt
v.v.t.
  1. had gebonkt
  2. had gebonkt
  3. had gebonkt
  4. hadden gebonkt
  5. hadden gebonkt
  6. hadden gebonkt
o.t.t.t.
  1. zal bonken
  2. zult bonken
  3. zal bonken
  4. zullen bonken
  5. zullen bonken
  6. zullen bonken
o.v.t.t.
  1. zou bonken
  2. zou bonken
  3. zou bonken
  4. zouden bonken
  5. zouden bonken
  6. zouden bonken
diversen
  1. bonk!
  2. bonkt!
  3. gebonkt
  4. bonkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bonken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hauen bonken; hameren; rammen; slaan beuken; bomen kappen; een klap geven; hakken; hard slaan; hengsten; houwen; kappen; knuppelen; meppen; omhakken; rammen; ranselen; schoppen; slaan; timmeren; trappen; trappen geven; vellen
hämmern bonken; hameren; rammen; slaan beuken; bonzen; doordouwen; doorzetten; hameren; hard slaan; hengsten; inhameren; instampen; klinken; kloppen met een hamer; luiden; meppen; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
rammen bonken; hameren; rammen; slaan aanvaren; beuken; hard slaan; heien; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren
schlagen bonken; hameren; rammen; slaan bakkeleien; behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; meppen; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen

Verwante woorden van "bonken":


bonk:

bonk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bonk (bonkend geluid)
    der Brocken; der Klumpen; hämmerndes Geräusch

Vertaal Matrix voor bonk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Brocken bonk; bonkend geluid brok; brokje; eindje; fragmentje; groot en dik stuk; homp; klein stukje; kleine brok; klont; klonter; partje; snippertje; stukje; suikerklontje
Klumpen bonk; bonkend geluid berg; brok; groot en dik stuk; homp; hoop; kledder; klodder; klont; klonter; kluit; kwak; lik; suikerklontje
hämmerndes Geräusch bonk; bonkend geluid

Verwante woorden van "bonk":


Wiktionary: bonk


Cross Translation:
FromToVia
bonk Stück; Fleck morceauportion séparée d’une chose solide qui peut être manger.
bonk gelass; Akt; Akte; Aufzug; Schriftstück; Dokument; Urkunde; Gemach; Stube; Fleck; Stück piècepartie, portion, morceau d’un tout.