Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bons (Nederlands) in het Duits

bons:

bons [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de bons (pof)
    der Stoß; der Krach; der Schlag; der Knall; der Bums
    • Stoß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Krach [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schlag [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Knall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bums [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bons:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bums bons; pof dreun; duw; duwtje; hengst; klap; knal; kwak; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; smak; stoot; stootje; zet
Knall bons; pof bam; dreun; explosie; klap; knal; kwak; ontploffing; plof; smak
Krach bons; pof botsing; conflict; dreun; gedruis; gevecht; herrie; kabaal; kamp; klap; knal; krach; kwak; lawaai; leven; onenigheid; opstootje; ordeverstoring; rel; rumoer; ruzie; smak; spektakel; stennis; strijd; tumult; twist; worsteling
Schlag bons; pof bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; conciërge; dreun; duivenhok; duiventil; duw; duwtje; flits; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; olifantspijp; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; portier; ras; slag; soort; soulpijp; stoot; stootje; tik; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag; wijde broekspijp; zet
Stoß bons; pof accumulatie; botsing; conflict; duw; duwtje; harde slag; hoop; hort; klap; onenigheid; opeen knallen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; por; ruzie; schok; schokkende beweging; schop; stapel; stoot; stootje; trap; twist; voetbeweging; zet; zwemslag

Verwante woorden van "bons":


bonzen:

bonzen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bonzen (dreunen)
    Dröhnen; der Schläge

bonzen werkwoord (bons, bonst, bonsde, bonsden, gebonsd)

  1. bonzen (luiden)
    bumsen; läuten; bimmeln; schellen; klingeln; hämmern
    • bumsen werkwoord (bumse, bumst, bumste, bumstet, gebumst)
    • läuten werkwoord (läute, läutest, läutet, läutete, läutetet, geläutet)
    • bimmeln werkwoord (bimmele, bimmelst, bimmelt, bimmelte, bimmeltet, gebimmelt)
    • schellen werkwoord (schelle, schellst, schellt, schellte, schelltet, geschellt)
    • klingeln werkwoord (klingele, klingelst, klingelt, klingelte, klingeltet, geklingelt)
    • hämmern werkwoord (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)

Conjugations for bonzen:

o.t.t.
  1. bons
  2. bonst
  3. bonst
  4. bonzen
  5. bonzen
  6. bonzen
o.v.t.
  1. bonsde
  2. bonsde
  3. bonsde
  4. bonsden
  5. bonsden
  6. bonsden
v.t.t.
  1. heb gebonsd
  2. hebt gebonsd
  3. heeft gebonsd
  4. hebben gebonsd
  5. hebben gebonsd
  6. hebben gebonsd
v.v.t.
  1. had gebonsd
  2. had gebonsd
  3. had gebonsd
  4. hadden gebonsd
  5. hadden gebonsd
  6. hadden gebonsd
o.t.t.t.
  1. zal bonzen
  2. zult bonzen
  3. zal bonzen
  4. zullen bonzen
  5. zullen bonzen
  6. zullen bonzen
o.v.t.t.
  1. zou bonzen
  2. zou bonzen
  3. zou bonzen
  4. zouden bonzen
  5. zouden bonzen
  6. zouden bonzen
diversen
  1. bons!
  2. bonst!
  3. gebonsd
  4. bonzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bonzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Dröhnen bonzen; dreunen daveren; denderen; dreunen
Schläge bonzen; dreunen handtastelijkheden; kapbossen; klappen; opdoffers; opdonders; opduvels; oplawaaien; vuistslagen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bimmeln bonzen; luiden klokluiden; luiden
bumsen bonzen; luiden beminnen; de liefde bedrijven; geslachtsgemeenschap hebben; knallen; liefkozen; minnekozen; minnen; neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vozen; vrijen
hämmern bonzen; luiden beuken; bonken; doordouwen; doorzetten; hameren; hard slaan; hengsten; inhameren; instampen; klinken; kloppen met een hamer; meppen; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
klingeln bonzen; luiden aanbellen; bellen; kletteren; klingelen; klokluiden; luiden; overgaan; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
läuten bonzen; luiden aanbellen; bellen; klank voortbrengen; klinken; klokluiden; luiden
schellen bonzen; luiden klingelen; klokluiden; luiden; rinkelen; schellen; tingelen; tinkelen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
klingeln overgaan

Verwante woorden van "bonzen":


bon:

bon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bon (coupon)
    der Schein; der Kassenschein; der Coupon; der Zettel; der Kupon; der kleineSchwanz; Stück; der Abschnitt; die Marke; der Fetzen; der Flicklappen; der Stofflappen; der Überrest; die Flicken; der kleineSchwänze; die Schlacke; der Restbestand; Tuch; der Rest; der Fleck; die Differenz; der Lappen; der Lumpen; der Restposten; der Riester; der Restant; Überbleibsel; der Stoffetzen; Surplus; der Reklamezettel
  2. de bon (bekeuring; boete)
    der Strafzettel; die Strafe
  3. de bon (stortingsbewijs; reçu)
    der Überweisungsschein; der Empfangsschein

Vertaal Matrix voor bon:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abschnitt bon; coupon aandeel; afdeling; afmeting; alinea; coupure; deel; divisie; lap; lid; maat; ontvangstbewijs; paragraaf; part; periode; presentatiesectie; reçu; sectie; segment; stuk stof; termijn; tijdsbestek; tijdsbestek van een uur; tijdsduur; tijdsruimte; trap; trapje; uur
Coupon bon; coupon lap; stuk stof
Differenz bon; coupon dispuut; geschil; kwestie; meningsverschil; onderscheid; onenigheid; onmin; onvrede; ruzie; twist; verenigingsdispuut; verschil; verschillendheid; woordenwisseling
Empfangsschein bon; reçu; stortingsbewijs bewijs van ontvangst; kwijting; kwitantie; ontvangstbewijs; reçu
Fetzen bon; coupon dweil; flard; flarden; homp; lap; lapje; lompen; lor; lorren; prul; stuk stof; vod; vodden; vodje; vodjes
Fleck bon; coupon moesje; nop; smet; spat; spatje; stip; stipje; stippel; uitstrijkje; vlek; vlekje; vuile plek; zwabber
Flicken bon; coupon flard; homp; lap; lapje; lor; maaslap; prul; stoplap; stuk stof; vod; vodje
Flicklappen bon; coupon flard; homp; lap; lor; prul; stuk stof; vod; vodje
Kassenschein bon; coupon kassabon; kwijting; kwitantie; ontvangstbewijs; reçu
Kupon bon; coupon
Lappen bon; coupon doek; flard; homp; lap; lapje; lappen; lor; poetslap; prul; stuk stof; vod; vodje
Lumpen bon; coupon flard; flarden; homp; lap; lapje; lompen; lor; lorren; poetslap; prul; stuk stof; vod; vodden; vodje; vodjes
Marke bon; coupon beeldmerk; inktstempel; keur; kwaliteitsmerk; logo; munt; muntstuk; penning; plaatje als herkenningsteken; spaarzegel; stempel; waarborg; waarmerk; zegel
Reklamezettel bon; coupon
Rest bon; coupon afzetsel; agio; bezinksel; depot; droesem; exces; grondsop; hachee; het overgeblevene; laatste rest; lap; overblijfsel; overschot; prak; residu; rest; restant; sediment; staartje; stuk stof; surplus; teveel; zetsel
Restant bon; coupon het overgeblevene; laatste rest; lap; overblijfsel; overschot; rest; restant; staartje; stuk stof
Restbestand bon; coupon afzetsel; agio; bezinksel; depot; droesem; exces; grondsop; het overgeblevene; laatste rest; lap; overblijfsel; overschot; residu; rest; restant; sediment; stuk stof; surplus; teveel; zetsel
Restposten bon; coupon het overgeblevene; laatste rest; lap; overblijfsel; overschot; rest; restant; stuk stof
Riester bon; coupon
Schein bon; coupon acte; akte; bewijsstuk; façade; glans; glimp; gloed; ontvangstbewijs; reçu; schijn; schijnsel; schijnvertoning; straling; vleug; vleugje
Schlacke bon; coupon bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel
Stoffetzen bon; coupon flard; homp; lap; lor; prul; stuk stof; vod; vodje
Stofflappen bon; coupon flard; homp; lap; lappen; lor; prul; stuk stof; vod; vodje
Strafe bekeuring; boete; bon bestraffing; boete; kastijding; penalty; straf; tuchtiging
Strafzettel bekeuring; boete; bon
Stück bon; coupon aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; brok; brokje; component; deel; deeltje; drama; element; fractie; gedeelte; inbreng; ingrediënt; kleine brok; klont; lap; moot; onderdeel; onderdeeltje; part; plak; schouwspel; segment; stuk; stuk stof; suikerklontje; toneelstuk; tranche
Surplus bon; coupon agio; exces; overschot; rest; surplus; teveel
Tuch bon; coupon doek; laken; lap; poetslap; wollen weefsel
Zettel bon; coupon blaadje; brochure; fiche; gekreukt papiertje; kladje; ontvangstbewijs; pamflet; papiertje; reçu; vlugschrift
kleineSchwanz bon; coupon
kleineSchwänze bon; coupon
Überbleibsel bon; coupon afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; residu; rest; restant; sediment; staartje; zetsel
Überrest bon; coupon agio; exces; het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant; surplus; teveel
Überweisungsschein bon; reçu; stortingsbewijs ontvangstbewijs; reçu

Verwante woorden van "bon":


Wiktionary: bon


Cross Translation:
FromToVia
bon Schuldentafel slate — record of money owed
bon Coupon; Zinsabschnitt; Billett; Fahrkarte; Karte; Ticket; Schein; Briefchen ticket — billet donnant droit à un accès