Nederlands

Uitgebreide vertaling voor eigen (Nederlands) in het Duits

eigen:

eigen bijvoeglijk naamwoord

  1. eigen (inherent)
    anhaftend; angeboren
  2. eigen (van nature aanwezig; aangeboren; natuurlijk)
    einheimisch; eingeboren; von Natur aus anwesend sein
  3. eigen
    eigen
    • eigen bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor eigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- in eigendom hebben
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angeboren eigen; inherent
anhaftend eigen; inherent
eigen eigen accuraat; apart; bijzonder; bizar; bloedeigen; buitenissig; curieus; eigenaardig; excentriek; karakteristiek; kenmerkend; merkwaardig; net; ongewoon; precies; ragfijn; secuur; stipt; tekenend; typerend; typisch; uitheems; vreemd; vreemdsoortig; zonderling; zorgvuldig
eingeboren aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig aangeboren; autochtoon; ingeboren; inheems; inlands
einheimisch aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig aangeboren; autochtoon; binnenlands; ingeboren; inheems; inlands; karakteristiek; kenmerkend; tekenend; typerend; typisch
von Natur aus anwesend sein aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig

Verwante woorden van "eigen":

  • eigenheid, eigene

Verwante definities voor "eigen":

  1. erbij horen1
    • die smaak is eigen aan broccoli1
  2. van jezelf1
    • dat zijn mijn eigen zaken1

Wiktionary: eigen


Cross Translation:
FromToVia
eigen eigen- own — belonging to (determiner)
eigen Eigenname proper — grammar: designating a particular person, place or thing
eigen eigen proper — belonging to oneself or itself, own
eigen häuslich domestique — Qui est de la maison
eigen eigen; eigenlich; wahr; wirklich; geeignet; tauglich propre — Qui appartenir exclusivement à une personne ou à une chose.

Verwante vertalingen van eigen