Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. etaleren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor etaleren (Nederlands) in het Duits

etaleren:

etaleren werkwoord (etaleer, etaleert, etaleerde, etaleerden, geëtaleerd)

  1. etaleren (tonen; tentoonstellen; uitstallen)
    ausstellen; zur Schau stellen; vorzeigen; darstellen; vorweisen; vorführen; darbieten; aushängen
    • ausstellen werkwoord (stelle aus, stellst aus, stellt aus, stellte aus, stelltet aus, ausgestellt)
    • zur Schau stellen werkwoord (stelle zur Schau, stellst zur Schau, stellt zur Schau, stellte zur Schau, stelltet zur Schau, zur Schau gestellt)
    • vorzeigen werkwoord (zeige vor, zeigst vor, zeigt vor, zog vor, zogt vor, vorgezogen)
    • darstellen werkwoord (stelle dar, stellst dar, stellt dar, stellte dar, stelltet dar, dargestellt)
    • vorweisen werkwoord (weise vor, weist vor, wiest vor, wies vor, vorgewiesen)
    • vorführen werkwoord (führe vor, führst vor, führt vor, führte vor, führtet vor, vorgeführt)
    • darbieten werkwoord (biete dar, bietest dar, bietet dar, bot dar, botet dar, dargeboten)
    • aushängen werkwoord (hänge aus, hängst aus, hängt aus, hängte aus, hängtet aus, ausgehängt)

Conjugations for etaleren:

o.t.t.
  1. etaleer
  2. etaleert
  3. etaleert
  4. etaleren
  5. etaleren
  6. etaleren
o.v.t.
  1. etaleerde
  2. etaleerde
  3. etaleerde
  4. etaleerden
  5. etaleerden
  6. etaleerden
v.t.t.
  1. heb geëtaleerd
  2. hebt geëtaleerd
  3. heeft geëtaleerd
  4. hebben geëtaleerd
  5. hebben geëtaleerd
  6. hebben geëtaleerd
v.v.t.
  1. had geëtaleerd
  2. had geëtaleerd
  3. had geëtaleerd
  4. hadden geëtaleerd
  5. hadden geëtaleerd
  6. hadden geëtaleerd
o.t.t.t.
  1. zal etaleren
  2. zult etaleren
  3. zal etaleren
  4. zullen etaleren
  5. zullen etaleren
  6. zullen etaleren
o.v.t.t.
  1. zou etaleren
  2. zou etaleren
  3. zou etaleren
  4. zouden etaleren
  5. zouden etaleren
  6. zouden etaleren
en verder
  1. is geëtaleerd
  2. zijn geëtaleerd
diversen
  1. etaleer!
  2. etaleert!
  3. geëtaleerd
  4. etalerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor etaleren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aushängen etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen naar buiten hangen; ondertrouwen; uithangen; verloven
ausstellen etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen distribueren; doneren; exposeren; geven; goed vinden; ronddelen; schenken; tentoonstellen; toestaan; toestemmen; tonen; uitreiken; verdelen; vertonen; voor ogen brengen
darbieten etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen aanbieden; aanreiken; figureren; geven; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen
darstellen etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen acteren; afbeelden; afschilderen; beschrijven; doen alsof; doen lijken; dramatiseren; duiden op; een rol vertolken; figureren; komedie spelen; omschrijven; portretteren; schetsen; schilderen; spelen; tekenen; toneelspelen; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertolken; wijzen op; zich aanstellen
vorführen etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; openbaren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen; zich uiten
vorweisen etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen aantonen; bewijzen; laten zien; nagaan; openbaren; presenteren; staven; ter overweging geven; tonen; verifieren; vertonen; voorleggen; zekerstellen; zich uiten
vorzeigen etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen aanbieden; aantonen; bewijzen; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; nagaan; offreren; presenteren; staven; tentoonstellen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; verifieren; vertonen; voordedaghalen; voorleggen; zekerstellen
zur Schau stellen etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen afsteken; eruit springen; exposeren; geuren; in het oog lopen; opvallen; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; vertonen; voor ogen brengen

Wiktionary: etaleren

etaleren
  1. zur Schau stellen
verb
  1. sich wichtiger erscheinen lassen als man ist: prahlen, protzen

Cross Translation:
FromToVia
etaleren herausheben; beseitigen; bergen enlever — Déplacer vers le haut.