Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gehaast (Nederlands) in het Duits

gehaast:

gehaast bijvoeglijk naamwoord

  1. gehaast (gejaagd; gestressed; haastig; jachtig)
    gejagd; gestresst; gehetzt; schnell; hastig; geschwind; überstürzt

gehaast [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. gehaast (gejakker; gejacht; gejaag; gehol; gedraaf)
    die Hetzerei; Gelaufe; Gehetz; Gerenne
    • Hetzerei [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gelaufe [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gehetz [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gerenne [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gehaast:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gehetz gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed
Gelaufe gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker geloop; lopen
Gerenne gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker geren; rennen
Hetzerei gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gehetzt gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig gespannen; gestressd; inderhaast; opgejaagd
gejagd gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig
geschwind gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig direct; gauw; gezwind; haastig; ijlings; rap; snel; vingervlug; vlot; vlug
gestresst gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig
hastig gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig direct; gauw; gezwind; haastig; ijlings; inderhaast; rap; snel; vlot; vlug
schnell gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig direct; dra; eerstdaags; frontaal; gauw; gezwind; haastig; hard; hardop; ijlings; klassikaal; luid; rap; snel; spoedig; vlot; vlug; weldra
überstürzt gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig

Verwante woorden van "gehaast":

  • gehaaste

haasten:

haasten werkwoord (haast, haastte, haastten, gehaast)

  1. haasten (tot spoed aanzetten; spoeden; jachten)
    eilen; jagen; hetzen; hasten; wetzen
    • eilen werkwoord (eile, eilst, eilt, eilte, eiltet, geeilt)
    • jagen werkwoord (jage, jagst, jagt, jagte, jagtet, gejagt)
    • hetzen werkwoord (hetze, hetzt, hetzte, hetztet, gehetzt)
    • hasten werkwoord (haste, hastest, hastet, hastete, hastetet, gehastet)
    • wetzen werkwoord (wetze, wetzt, wetzte, wetztet, gewetzt)
  2. haasten (zich spoeden; jagen; aanpoten; )
    sich beeilen; hasten; eilen; jagen; hetzen; wetzen
    • sich beeilen werkwoord (beeile mich, beeilst dich, beeilt sich, beeilte sich, beeiltet euch, sich beeilt)
    • hasten werkwoord (haste, hastest, hastet, hastete, hastetet, gehastet)
    • eilen werkwoord (eile, eilst, eilt, eilte, eiltet, geeilt)
    • jagen werkwoord (jage, jagst, jagt, jagte, jagtet, gejagt)
    • hetzen werkwoord (hetze, hetzt, hetzte, hetztet, gehetzt)
    • wetzen werkwoord (wetze, wetzt, wetzte, wetztet, gewetzt)

Conjugations for haasten:

o.t.t.
  1. haast
  2. haast
  3. haast
  4. haasten
  5. haasten
  6. haasten
o.v.t.
  1. haastte
  2. haastte
  3. haastte
  4. haastten
  5. haastten
  6. haastten
v.t.t.
  1. heb gehaast
  2. hebt gehaast
  3. heeft gehaast
  4. hebben gehaast
  5. hebben gehaast
  6. hebben gehaast
v.v.t.
  1. had gehaast
  2. had gehaast
  3. had gehaast
  4. hadden gehaast
  5. hadden gehaast
  6. hadden gehaast
o.t.t.t.
  1. zal haasten
  2. zult haasten
  3. zal haasten
  4. zullen haasten
  5. zullen haasten
  6. zullen haasten
o.v.t.t.
  1. zou haasten
  2. zou haasten
  3. zou haasten
  4. zouden haasten
  5. zouden haasten
  6. zouden haasten
en verder
  1. ben gehaast
  2. bent gehaast
  3. is gehaast
  4. zijn gehaast
  5. zijn gehaast
  6. zijn gehaast
diversen
  1. haast!
  2. haast!
  3. gehaast
  4. haastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor haasten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eilen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; tempomaken; vliegen; zich haasten; zich spoeden
hasten aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden hardlopen; hardrijden; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; vliegen; zich haasten; zich spoeden
hetzen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden aanzetten; hardlopen; hardrijden; iets aanstoken; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opschieten; opzwepen; rennen; reppen; snellen; spoeden; spurten; sterk prikkelen; stressen; tempo maken; vliegen; voortjagen; zich haasten; zich spoeden
jagen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden brullen; hardlopen; hardrijden; het uitgillen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opschieten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; uitroepen; uitschreeuwen; vliegen; voortjagen; zich haasten; zich spoeden
sich beeilen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden
wetzen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; tot spoed aanzetten; voortmaken; zich spoeden aanzetten; hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; rennen; reppen; scherp maken; scherpen; slijpen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; vliegen; wetten; zich haasten; zich spoeden

Verwante woorden van "haasten":


Wiktionary: haasten

haasten
verb
  1. trachten om dat wat men te doen heeft snel af te maken

Cross Translation:
FromToVia
haasten hasten; eilen; beeilen hasten — to move in a quick fashion
haasten drängen; pressen; pressieren; beklemmen; drücken; bedrücken; zwängen; andringen; beharren auf; trotzen; beeilen; beschleunigen; fördern; befördern; schneller machen; akzelerieren presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.