Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gekleed (Nederlands) in het Duits

gekleed:

gekleed bijvoeglijk naamwoord

  1. gekleed (aangekleed)
    gekleidet; angezogen; elegant; angetan; piekfein; hübsch; gepflegt; schick; korrekt
  2. gekleed (speciaal gekleed; opgetut)
    spezial gekleidket; angezogen

Vertaal Matrix voor gekleed:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angetan aangekleed; gekleed
angezogen aangekleed; gekleed; opgetut; speciaal gekleed aangetrokken; aangetrokken tot; bekoord
elegant aangekleed; gekleed aanzienlijk; adelijk; beroemd; chic; decoratief; doorluchtig; elegant; esthetisch; gedistingeerd; geraffineerd; gewichtig; gracieus; hooggeplaatst; illuster; modieuze verfijning; plechtig; plechtstatig; sierlijk; smaakvol; statig; stijlvol; verfijnd; verheven; voornaam; zeer plechtig
gekleidet aangekleed; gekleed
gepflegt aangekleed; gekleed beschaafd; chic; decent; deftig; eerbaar; elegant; esthetisch; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; gedistingeerd; manierlijk; met zorg aangekweekt; modieuze verfijning; netjes; ontwikkeld; opgeruimd; ordelijk; proper; schoon; smaakvol; stijlvol; verfijnd; vooraanstaand; voornaam; welvoeglijk; zindelijk
hübsch aangekleed; gekleed aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; alleraardigst; allerliefst; attractief; bekoorlijk; bevallig; charmant; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; leuk; leuk van uiterlijk; leukjes; lief; lieflijk; mooi; prettig; schoon; sierlijk; sympathiek; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend; welgemaakt; welgevallig
korrekt aangekleed; gekleed accuraat; beschaafd; billijk; correct; coöperatief; decent; eerbaar; eerlijk; exact; fair; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; gedetailleerd; geschikt; goed; juist; keurig; krek; manierlijk; medewerkend; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; netjes; onberispelijk; onbesproken; ontwikkeld; op een aardige manier; precies; punctueel; ragfijn; redelijk; schappelijk; secuur; stipt; strikt; vriendelijk; welvoeglijk; welwillend; zorgvuldig
piekfein aangekleed; gekleed gelikt; picobello; piekfijn; ragfijn; tiptop
schick aangekleed; gekleed aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanzienlijk; adelijk; attractief; bekoorlijk; beroemd; chic; doorluchtig; elegant; esthetisch; flitsend; fraai; gaaf; gedistingeerd; geraffineerd; gewichtig; goed ogend; gracieus; hip; hooggeplaatst; illuster; knap; mieters; modieus; mooi; schitterend; sierlijk; smaakvol; snel; stijlvol; tof; trendy; uitnodigend; verfijnd; verheven; verleidelijk; vlot; voornaam; welgevallig
spezial gekleidket gekleed; opgetut; speciaal gekleed

Verwante woorden van "gekleed":

  • geklede

gekleed vorm van kleden:

kleden werkwoord (kleed, kleedt, kleedde, kleedden, gekleed)

  1. kleden (zich tooien; uitmonsteren; zich kleden)

Conjugations for kleden:

o.t.t.
  1. kleed
  2. kleedt
  3. kleedt
  4. kleden
  5. kleden
  6. kleden
o.v.t.
  1. kleedde
  2. kleedde
  3. kleedde
  4. kleedden
  5. kleedden
  6. kleedden
v.t.t.
  1. heb gekleed
  2. hebt gekleed
  3. heeft gekleed
  4. hebben gekleed
  5. hebben gekleed
  6. hebben gekleed
v.v.t.
  1. had gekleed
  2. had gekleed
  3. had gekleed
  4. hadden gekleed
  5. hadden gekleed
  6. hadden gekleed
o.t.t.t.
  1. zal kleden
  2. zult kleden
  3. zal kleden
  4. zullen kleden
  5. zullen kleden
  6. zullen kleden
o.v.t.t.
  1. zou kleden
  2. zou kleden
  3. zou kleden
  4. zouden kleden
  5. zouden kleden
  6. zouden kleden
en verder
  1. ben gekleed
  2. bent gekleed
  3. is gekleed
  4. zijn gekleed
  5. zijn gekleed
  6. zijn gekleed
diversen
  1. kleed!
  2. kleedt!
  3. gekleed
  4. kledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kleden [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kleden (aankleden; aandoen; aantrekken)
    Anziehen; Ankleiden; Anlegen

Vertaal Matrix voor kleden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ankleiden aandoen; aankleden; aantrekken; kleden
Anlegen aandoen; aankleden; aantrekken; kleden aanleggen
Anziehen aandoen; aankleden; aantrekken; kleden aanschroeven; aantrekken; accelereren; haal; optrekken; ruk; straktrekken; trek; vastschroeven; versnellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sich anziehen kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien zich aankleden
sich ausschmücken kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien
sich kleiden kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien
- aankleden

Verwante woorden van "kleden":


Synoniemen voor "kleden":


Verwante definities voor "kleden":

  1. kleren aan het lijf doen1
    • kleed je maar netjes aan voor het concert!1

Wiktionary: kleden

kleden
verb
  1. kleren aandoen
  2. met weefsel bedekken, van kleding voorzien

Cross Translation:
FromToVia
kleden kleiden clothe — adorn with clothing
kleden anziehen; ankleiden; kleiden dress — to clothe (something or somebody)
kleden anziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden habiller — Mettre des habits à quelqu’un…
kleden annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in; anziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden; beziehen; überziehen; antun; auflegen; anlegen; in Stuck arbeiten revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
kleden anziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden vêtirhabiller, couvrir d’un vêtement.

Verwante vertalingen van gekleed