Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gemenerik:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gemenerik (Nederlands) in het Duits

gemenerik:

gemenerik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de gemenerik
    der Schuft; der Schurke
    • Schuft [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schurke [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gemenerik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schuft gemenerik boef; eikel; ellendeling; fielt; hond; hork; hufter; kinkel; klier; klootzak; kreng; lomperd; lul; mispunt; oetlul; proleet; rekel; schobbejak; schoelje; schoft; schurk; slodder; slodderkous; sloddervos; slons; smeerlap; sodemieter; stuk ongeluk; vlegel
Schurke gemenerik boef; deugniet; eikel; fielt; galgenbrok; galgentronie; guit; hond; klootzak; lul; rabauw; rakker; rekel; schobbejak; schoelje; schoft; schurk; smeerlap; snaak; stinkerd; stouterd

Verwante woorden van "gemenerik":