Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. genegenheid:
  2. genegen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor genegenheid (Nederlands) in het Duits

genegenheid:

genegenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de genegenheid (liefde; innigheid)
    die Liebe
    • Liebe [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de genegenheid (toegenegenheid)
    die Zuneigung
  3. de genegenheid (toewijding; devotie; overgave; )
    der Einsatz; die Ergebenheit; die Hingabe; die Widmung; die Übergabe; die Treue; die Hingebung

Vertaal Matrix voor genegenheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Einsatz devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid bijdrage; bouwterrein; bouwwerk; contributie; gebied; gebouw; inzet; inzetstuk; kavel; lidmaatschapsgeld; pand; perceel; pot; poule; speelgeld; terrein
Ergebenheit devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid
Hingabe devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid genoegen; genot; jool; leut; lust; offer; opoffering; plezier; pret
Hingebung devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid aanhankelijkheid; affectie; drift; gehechtheid; genoegen; genot; lust; verknochtheid; wellust
Liebe genegenheid; innigheid; liefde beminde; duifje; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes
Treue devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid aanhankelijkheid; affectie; gehechtheid; getrouwheid; loyaliteit; trouw; trouwhartigheid; verknochtheid
Widmung devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid
Zuneigung genegenheid; inclinatie; toegenegenheid
Übergabe devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid capitulatie; cessie; doorgifte; handoff; overdracht; overgave

Verwante woorden van "genegenheid":


Wiktionary: genegenheid

genegenheid
noun
  1. het gesteld zijn op iemand

genegen:

genegen bijvoeglijk naamwoord

  1. genegen
    bereit; geneigt; zugetan

Vertaal Matrix voor genegen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zugetan trouw zijn aan
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bereit genegen af; afgedaan; afgelopen; bereid; bereidvaardig; doorgekookt; gaar; gedaan; gereed; gewillig; geëindigd; klaar; over; paraat; uit; voltooid; voorbij
geneigt genegen bereidvaardig; gebogen; gewillig; gezind; van plan; van zins; voorovergebogen
zugetan genegen aanhankelijk; bereidwillig; goedgunstig; op een aardige manier; tegemoetkomend; toegedaan; toeschietelijk; vriendelijk; welwillend

Verwante woorden van "genegen":


Wiktionary: genegen


Cross Translation:
FromToVia
genegen neigen; geneigt enclin — Qui est porté de son naturel à quelque chose.

Verwante vertalingen van genegenheid