Nederlands

Uitgebreide vertaling voor genoot (Nederlands) in het Duits

genoot:

genoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de genoot
    der Genosse; der Gefährte

Vertaal Matrix voor genoot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gefährte genoot curator; gezel; kerel; maat; man; manspersoon; metgezel; partner; reisgenoot; reismakker; vent; voogd
Genosse genoot bondgenoot; compaan; gabber; gezel; gezellin; kameraad; kameraadje; kompaan; maat; maatje; makker; medestander; medestrijder; pal; partner; vriend; vriendje

Wiktionary: genoot

genoot
noun
  1. jemand, der eine andere Person durch bestimmte Lebensbereiche oder Unternehmungen begleitet

genieten:

genieten werkwoord (geniet, genoot, genoten, genoten)

  1. genieten (genot hebben van; amuseren)
    – er plezier aan beleven 1
    genießen; amüsieren; ergötzen; belustigen; unterhalten
    • genießen werkwoord (genieße, genießt, genoß, genoßt, genossen)
    • amüsieren werkwoord (amüsiere, amüsierst, amüsiert, amüsierte, amüsiertet, amüsiert)
    • ergötzen werkwoord (ergötze, ergötzt, ergötzte, ergötztet, ergötzt)
    • belustigen werkwoord (belustige, belustigst, belustigt, belustigte, belustigtet, belustigt)
    • unterhalten werkwoord (unterhalte, unterhälst, unterhält, unterhielt, unterhieltet, unterhalten)

Conjugations for genieten:

o.t.t.
  1. geniet
  2. geniet
  3. geniet
  4. genieten
  5. genieten
  6. genieten
o.v.t.
  1. genoot
  2. genoot
  3. genoot
  4. genoten
  5. genoten
  6. genoten
v.t.t.
  1. heb genoten
  2. hebt genoten
  3. heeft genoten
  4. hebben genoten
  5. hebben genoten
  6. hebben genoten
v.v.t.
  1. had genoten
  2. had genoten
  3. had genoten
  4. hadden genoten
  5. hadden genoten
  6. hadden genoten
o.t.t.t.
  1. zal genieten
  2. zult genieten
  3. zal genieten
  4. zullen genieten
  5. zullen genieten
  6. zullen genieten
o.v.t.t.
  1. zou genieten
  2. zou genieten
  3. zou genieten
  4. zouden genieten
  5. zouden genieten
  6. zouden genieten
diversen
  1. geniet!
  2. geniet!
  3. genoten
  4. genietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

genieten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. genieten (genot; geneugte)
    – er plezier aan beleven 1
    der Genuß; die Wonne
    • Genuß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Wonne [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor genieten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Genuß geneugte; genieten; genot aardigheid; blijheid; blijmoedigheid; content; gein; genoegen; jolijt; keet; leut; lol; opgewektheid; plezier; pret; tevredenheid; vrolijkheid
Wonne geneugte; genieten; genot gelukzaligheid; heerlijkheid; luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amüsieren amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; believen; bezig houden; goeddunken; iemand amuseren; vermaken
belustigen amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; believen; goeddunken
ergötzen amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; believen; goeddunken; vergapen aan; verlustigen
genießen amuseren; genieten; genot hebben van bikken; binnenkrijgen; dineren; eten; lekker eten; naar binnen werken; oppeuzelen; opslokken; opvreten; savoureren; smikkelen; smullen; tafelen; uitgebreid eten; verslinden; verzwelgen; zwelgen
unterhalten amuseren; genieten; genot hebben van aanstaan; believen; bezet zijn; bezig houden; financieel steunen; goeddunken; iemand amuseren; in gesprek zijn; onderhouden; vermaken; zich bezighouden met
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
unterhalten onderhouden; verzorgd

Antoniemen van "genieten":


Verwante definities voor "genieten":

  1. er plezier aan beleven1
    • we hebben erg genoten van die muziek1

Wiktionary: genieten

genieten
verb
  1. voordeel hebben van iets
genieten
Cross Translation:
FromToVia
genieten bekommen; empfangen; erhalten; annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in recevoiraccepter, prendre ce qui donner, ce qui présenter, ce qui offrir sans qu’il devoir.