Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gewoel (Nederlands) in het Duits

gewoel:

gewoel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gewoel (gewroet)
    Getreibe; Gewühl
    • Getreibe [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gewühl [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. het gewoel (onrust; agitatie; ongedurigheid; beroering)
    die Unruhe; die Ruhelosigkeit; Gedränge; die Hektik; die Geschäftigkeit; die Betriebsamkeit

Vertaal Matrix voor gewoel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Betriebsamkeit agitatie; beroering; gewoel; ongedurigheid; onrust activiteit; bedrijvigheid; beroering; drukte; geraas; heibel; heksenketel; kouwe drukte; lawaai; leven; opschudding; pandemonium; roerigheid; rumoer; tumult
Gedränge agitatie; beroering; gewoel; ongedurigheid; onrust beroering; drom; drukte; gedoe; gedrang; geduw; geraas; grote menigte; heibel; heksenketel; kouwe drukte; lawaai; leven; massa; menigte; mensenmassa; omhaal; oploopje; opschudding; pandemonium; rumoer; samenkomst; toeloop; toevloed; troep; tumult; veel mensen
Geschäftigkeit agitatie; beroering; gewoel; ongedurigheid; onrust activiteit; arbeid; arbeidskracht; arbeidsvermogen; bedrijvigheid; beroering; bezigheid; drukte; geraas; heibel; heksenketel; ijver; ijverigheid; kouwe drukte; lawaai; leven; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; opschudding; pandemonium; rumoer; tumult; vlijt; vlijtigheid; werkkracht; werklust; werkvermogen; werkzaamheid
Getreibe gewoel; gewroet beroering; drom; drukte; gedoe; gedrang; geraas; grote menigte; heibel; heksenketel; kouwe drukte; lawaai; leven; massa; menigte; mensenmassa; omhaal; ophef; opschudding; pandemonium; rumoer; toeloop; toevloed; troep; tumult; veel mensen
Gewühl gewoel; gewroet beroering; drukte; gedoe; geraas; gewroet; grote menigte; heibel; heksenketel; kouwe drukte; lawaai; leven; omhaal; oploopje; opschudding; pandemonium; rumoer; samenkomst; toeloop; tumult; veel mensen
Hektik agitatie; beroering; gewoel; ongedurigheid; onrust aandrift; daadkracht; drukte; energie; esprit; fut; gejaagdheid; hectiek; kouwe drukte; kracht; momentum; puf; stress; werklust
Ruhelosigkeit agitatie; beroering; gewoel; ongedurigheid; onrust gejaagdheid
Unruhe agitatie; beroering; gewoel; ongedurigheid; onrust beroering; gejaagdheid; onrust; onrustigheid; roerigheid