Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gier (Nederlands) in het Duits

gier:

gier [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de gier (vloeibare mest)
    der flüssiger Dünger; die Jauche

gier [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de gier
    der Aasgeier; der Geier
    • Aasgeier [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Geier [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aasgeier gier aaseter
Geier gier
Jauche gier; vloeibare mest mest
flüssiger Dünger gier; vloeibare mest

Verwante woorden van "gier":


Wiktionary: gier

gier
noun
  1. Ornithologie: ein Raubvogel aus der Unterfamilie der Altweltgeier (Aegypiinae) und/oder der Familie Neuweltgeier (Cathartidae)

Cross Translation:
FromToVia
gier Geier; Geierin; Geiermännchen; Geierweibchen vulture — bird
gier Jauche purinpartie liquide du fumier.
gier Geier vautour — zoologie|fr gros oiseau de proie, à tête et à col nus.

gieren:

gieren werkwoord (gier, giert, gierde, gierden, gegierd)

  1. gieren (het land gieren)
    güllen; jaugen; das Land jaugen
  2. gieren (hard lachen)
    krümmen vor lachen; laut loslachen; düngen; sich kranklachen; sich schieflachen

Conjugations for gieren:

o.t.t.
  1. gier
  2. giert
  3. giert
  4. gieren
  5. gieren
  6. gieren
o.v.t.
  1. gierde
  2. gierde
  3. gierde
  4. gierden
  5. gierden
  6. gierden
v.t.t.
  1. heb gegierd
  2. hebt gegierd
  3. heeft gegierd
  4. hebben gegierd
  5. hebben gegierd
  6. hebben gegierd
v.v.t.
  1. had gegierd
  2. had gegierd
  3. had gegierd
  4. hadden gegierd
  5. hadden gegierd
  6. hadden gegierd
o.t.t.t.
  1. zal gieren
  2. zult gieren
  3. zal gieren
  4. zullen gieren
  5. zullen gieren
  6. zullen gieren
o.v.t.t.
  1. zou gieren
  2. zou gieren
  3. zou gieren
  4. zouden gieren
  5. zouden gieren
  6. zouden gieren
diversen
  1. gier!
  2. giert!
  3. gegierd
  4. gierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
das Land jaugen gieren; het land gieren
düngen gieren; hard lachen bemesten
güllen gieren; het land gieren
jaugen gieren; het land gieren
krümmen vor lachen gieren; hard lachen
laut loslachen gieren; hard lachen
sich kranklachen gieren; hard lachen bescheuren; uitgieren; zich bescheuren
sich schieflachen gieren; hard lachen

Verwante woorden van "gieren":


Wiktionary: gieren

gieren
verb
  1. äußern, rufen (eines Pferdes)

Cross Translation:
FromToVia
gieren bessern; ausbessern; verbessern; veredeln; besser machen; düngen amendercorriger, améliorer, rendre meilleur.
gieren schreien; blöken; brüllen; quaken; wiehern; iahen; gackern crierjeter un ou plusieurs cris.