Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. hengel:
  2. hengelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hengel (Nederlands) in het Duits

hengel:

hengel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de hengel (vishengel)
    Fischgerät; die Angelrute; Angelgerät

Vertaal Matrix voor hengel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Angelgerät hengel; vishengel gepeupel; grauw; hengelgerei; plebs; rapaille; visgerei; visnet; vistuig
Angelrute hengel; vishengel hengelstok
Fischgerät hengel; vishengel

Verwante woorden van "hengel":

  • hengelen, hengels, hengeltje, hengeltjes

Wiktionary: hengel


Cross Translation:
FromToVia
hengel Angelrute; Angel fishing rod — rod used for angling
hengel Angel; Spazierstock; Stock; Angelrute; Stab; Stecken canne — Nom générique donner à plusieurs espèces de roseaux, tels que le roseau commun, la canne d’Inde, la canne odorante, le bambou, etc.

hengel vorm van hengelen:

hengelen werkwoord (hengel, hengelt, hengelde, hengelden, gehengeld)

  1. hengelen (visvangen; vissen)
    fischen; angeln
    • fischen werkwoord (fische, fischst, fischt, fischte, fischtet, gefischt)
    • angeln werkwoord (angele, angelst, angelt, angelte, angeltet, geangelt)

Conjugations for hengelen:

o.t.t.
  1. hengel
  2. hengelt
  3. hengelt
  4. hengelen
  5. hengelen
  6. hengelen
o.v.t.
  1. hengelde
  2. hengelde
  3. hengelde
  4. hengelden
  5. hengelden
  6. hengelden
v.t.t.
  1. heb gehengeld
  2. hebt gehengeld
  3. heeft gehengeld
  4. hebben gehengeld
  5. hebben gehengeld
  6. hebben gehengeld
v.v.t.
  1. had gehengeld
  2. had gehengeld
  3. had gehengeld
  4. hadden gehengeld
  5. hadden gehengeld
  6. hadden gehengeld
o.t.t.t.
  1. zal hengelen
  2. zult hengelen
  3. zal hengelen
  4. zullen hengelen
  5. zullen hengelen
  6. zullen hengelen
o.v.t.t.
  1. zou hengelen
  2. zou hengelen
  3. zou hengelen
  4. zouden hengelen
  5. zouden hengelen
  6. zouden hengelen
diversen
  1. hengel!
  2. hengelt!
  3. gehengeld
  4. hengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

hengelen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. hengelen (hengelsport; vissen)
    Fischen; Angeln; der Angelsport
    • Fischen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Angeln [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Angelsport [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hengelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Angeln hengelen; hengelsport; vissen
Angelsport hengelen; hengelsport; vissen
Fischen hengelen; hengelsport; vissen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angeln hengelen; vissen; visvangen
fischen hengelen; vissen; visvangen hozen; leeghozen; uitscheppen

Verwante woorden van "hengelen":


Wiktionary: hengelen


Cross Translation:
FromToVia
hengelen angeln angle — to fish with hook and line
hengelen fischen; angeln fish — intransitive: to try to catch fish