Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hoop (Nederlands) in het Duits

hoop:

hoop [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de hoop (afwachting; verwachting)
    die Erwartung; Erwarten
  2. de hoop (menigte; bende; schare; )
    der Haufen; die Menge; die Schar; die Truppe; die Horde
    • Haufen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Menge [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schar [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Truppe [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Horde [die ~] zelfstandig naamwoord

hoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de hoop (kluit; berg)
    der Berg; der Haufen; die Menge; der Klumpen
    • Berg [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Haufen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Menge [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Klumpen [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de hoop (grote hoeveelheid; massa; berg; overvloed)
    der Haufen; der Berg; die Masse; die große Masse; die Menge
    • Haufen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Berg [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Masse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • große Masse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Menge [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. de hoop (stapel; opeenstapeling; opstapeling)
    der Haufen; der Stapel; die Ansammlung; die Menge; die Häufung; die Masse; der Stoß
    • Haufen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Stapel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ansammlung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Menge [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Häufung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Masse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Stoß [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. de hoop (opeenhoping; berg; bende)
    die Anhäufung; die Aufhäufung
  5. de hoop (stuk poep; uitwerpsel; keutel; drol)
    der Scheiße; der Kot
    • Scheiße [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kot [der ~] zelfstandig naamwoord
  6. de hoop (heleboel; boel)
    der Haufen; die Masse; der Stapel; die Menge
    • Haufen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Masse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Stapel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Menge [die ~] zelfstandig naamwoord
  7. de hoop (opeenhoping; accumulatie; stapel; ophoping; opeenstapeling)
    der Haufen; die Ansammlung; der Stoß; die Häufung; die Masse; die Menge
    • Haufen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ansammlung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Stoß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Häufung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Masse [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Menge [die ~] zelfstandig naamwoord
  8. de hoop (samenscholing; accumulatie; groep; bende; troep)
    die Ansammlung; die Zusammenrottung

Vertaal Matrix voor hoop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anhäufung bende; berg; hoop; opeenhoping
Ansammlung accumulatie; bende; groep; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; samenscholing; stapel; troep accumulatie; bijeenbrenging; massa; opeenhoping; ophoping; selectie; sortering; stel; verzameling
Aufhäufung bende; berg; hoop; opeenhoping
Berg berg; grote hoeveelheid; hoop; kluit; massa; overvloed
Erwarten afwachting; hoop; verwachting opwachten
Erwartung afwachting; hoop; verwachting
Haufen accumulatie; bende; berg; boel; drom; grote hoeveelheid; heleboel; hoop; horde; kluit; massa; menigte; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; overvloed; schare; stapel accumulatie; bende; bijeenbrenging; clan; drom; hopen; horde; kudde; massa; opeenhoping; ophoping; schaar; schare; selectie; sortering; stapeling; stapels; stel; troep; verzameling
Horde bende; drom; hoop; horde; massa; menigte; schare aantal personen bijeen; allegaartje; bende; clan; drom; gezelschap; groep; horde; kudde; massa; mengelmoes; meute; samenraapsel; schaar; schare; troep
Häufung accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; stapel accumulatie; bijeenbrenging; massa; opeenhoping; ophoping; selectie; sortering; stel; verzameling
Klumpen berg; hoop; kluit bonk; bonkend geluid; brok; groot en dik stuk; homp; kledder; klodder; klont; klonter; kwak; lik; suikerklontje
Kot drol; hoop; keutel; stuk poep; uitwerpsel beer; drek; excrementen; fecaliën; feces; kak; poep; prut; schijt; smurrie; stront; uitscheiding; uitwerpselen
Masse accumulatie; berg; boel; grote hoeveelheid; heleboel; hoop; massa; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; overvloed; stapel drom; horde; kudde; massa; menigte; mensenmassa; oploopje; samenkomst; schaar; schare; toeloop; troep
Menge accumulatie; bende; berg; boel; drom; grote hoeveelheid; heleboel; hoop; horde; kluit; massa; menigte; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; overvloed; schare; stapel aantal; aardig wat; accumulatie; benoemde set; drom; groot en dik stuk; hoeveelheid; homp; horde; kudde; kwantiteit; massa; menigte; mensenmassa; opeenhoping; ophoping; oploopje; partij; samenkomst; schaar; schare; selectie; set; sortering; stel; toeloop; troep; verzameling
Schar bende; drom; hoop; horde; massa; menigte; schare aantal personen bijeen; allegaartje; cohort; drom; gezelschap; groep; groep mensen; horde; kudde; massa; mengelmoes; menigte; mensenmassa; oploopje; samenkomst; samenraapsel; schaar; schare; toeloop; troep
Scheiße drol; hoop; keutel; stuk poep; uitwerpsel
Stapel boel; heleboel; hoop; opeenstapeling; opstapeling; stapel batch; stack; stapel
Stoß accumulatie; hoop; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; stapel bons; botsing; conflict; duw; duwtje; harde slag; hort; klap; onenigheid; opeen knallen; pof; por; ruzie; schok; schokkende beweging; schop; stoot; stootje; trap; twist; voetbeweging; zet; zwemslag
Truppe bende; drom; hoop; horde; massa; menigte; schare bemanning; brigade; groep
Zusammenrottung accumulatie; bende; groep; hoop; samenscholing; troep
große Masse berg; grote hoeveelheid; hoop; massa; overvloed
- boel; massa; stoot; veel

Verwante woorden van "hoop":


Synoniemen voor "hoop":


Antoniemen van "hoop":


Verwante definities voor "hoop":

  1. grote hoeveelheid, groot aantal1
    • wat een hoop snoepjes heb jij!1
  2. uitwerpselen1
    • er lag een hondehoop op straat1
  3. slordige verzameling dingen1
    • hij gooide de stenen op een hoop1
  4. wens dat er iets gebeurt dat je graag wilt1
    • ik heb goede hoop dat hij weer beter wordt1

Wiktionary: hoop

hoop
noun
  1. stapel
  2. grote hoeveelheid
  3. verwachting van iets wenselijks
hoop
noun
  1. Mensch, Gegenstand oder Handlung, der oder die zu solchem Glauben Anlass gibt
  2. Glaube an ein erwünschtes, aber nicht wahrscheinliches Ereignis in der Zukunft

Cross Translation:
FromToVia
hoop Bündel bundle — colloquial: large amount, especially of money
hoop Haufen crowd — group of things
hoop Wunsch; Traum dream — hope or wish
hoop Haufen; Haufe heap — pile
hoop Hoffnung hope — belief that something wished for can happen
hoop Hoffnung hope — person or thing that is a source of hope
hoop ein Haufen load — a large number or amount
hoop Hoffnung; Zuversicht espoir — Le fait d’espérer. — usage Pour ce sens, ce mot est rare au pluriel ; on le dit pourtant quelquefois dans la poésie et dans le style soutenu.
hoop Hoffnung; Zuversicht espéranceaction d’espérer ou résultat de cette action. Se différencie du synonyme "espoir" qui s'inscrit dans le quotidien humain, matériel par sa dimension escathologique.
hoop Masse; Haufen; Menge; Stapel masseamas de plusieurs parties qui faire corps ensemble.

hopen:

hopen werkwoord (hoop, hoopt, hoopte, hoopten, gehoopt)

  1. hopen (van hoop vervuld zijn; spinzen; verlangen)
    hoffen; verlangen; schmachten; herbeisehnen; sich sehnen
    • hoffen werkwoord (hoffe, hoffst, hofft, hoffte, hofftet, gehofft)
    • verlangen werkwoord (verlange, verlangst, verlangt, verlangte, verlangtet, verlangt)
    • schmachten werkwoord (schmachte, schmachtest, schmachtet, schmachtete, schmachtetet, geschmachtet)
    • herbeisehnen werkwoord (sehne herbei, sehnst herbei, sehnt herbei, sehnte herbei, sehntet herbei, herbeigesehnt)
    • sich sehnen werkwoord (sehne mich, sehnst dich, sehnt sich, sehnte sich, sehntet euch, sich gesehnt)
  2. hopen (op hopen zetten)
    hoffen; wünschen; erhoffen
    • hoffen werkwoord (hoffe, hoffst, hofft, hoffte, hofftet, gehofft)
    • wünschen werkwoord (wünsche, wünscht, wünschte, wünschtet, gewünscht)
    • erhoffen werkwoord
  3. hopen (opeenhopen; accumuleren)
    anhäufen; sammeln; zusammendrängen; aufhäufen; stapeln; ansammeln
    • anhäufen werkwoord (häufe an, häufst an, häuft an, häufte an, häuftet an, angehäuft)
    • sammeln werkwoord (sammele, sammelst, sammelt, sammelte, sammeltet, gesammelt)
    • zusammendrängen werkwoord (dränge zusammen, drängst zusammen, drängt zusammen, drängte zusammen, drängtet zusammen, zusammengedrängt)
    • aufhäufen werkwoord (häufe auf, häufst auf, häuft auf, häufte auf, häuftet auf, aufgehäuft)
    • stapeln werkwoord (stapele, stapelst, stapelt, stapelte, stapeltet, gestapelt)
    • ansammeln werkwoord (sammele an, sammelst an, sammelt an, sammelte an, sammeltet an, angesammelt)

Conjugations for hopen:

o.t.t.
  1. hoop
  2. hoopt
  3. hoopt
  4. hopen
  5. hopen
  6. hopen
o.v.t.
  1. hoopte
  2. hoopte
  3. hoopte
  4. hoopten
  5. hoopten
  6. hoopten
v.t.t.
  1. heb gehoopt
  2. hebt gehoopt
  3. heeft gehoopt
  4. hebben gehoopt
  5. hebben gehoopt
  6. hebben gehoopt
v.v.t.
  1. had gehoopt
  2. had gehoopt
  3. had gehoopt
  4. hadden gehoopt
  5. hadden gehoopt
  6. hadden gehoopt
o.t.t.t.
  1. zal hopen
  2. zult hopen
  3. zal hopen
  4. zullen hopen
  5. zullen hopen
  6. zullen hopen
o.v.t.t.
  1. zou hopen
  2. zou hopen
  3. zou hopen
  4. zouden hopen
  5. zouden hopen
  6. zouden hopen
diversen
  1. hoop!
  2. hoopt!
  3. gehoopt
  4. hopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

hopen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de hopen (stapels)
    die Haufen
    • Haufen [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Haufen hopen; stapels accumulatie; bende; berg; bijeenbrenging; boel; clan; drom; grote hoeveelheid; heleboel; hoop; horde; kluit; kudde; massa; menigte; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; overvloed; schaar; schare; selectie; sortering; stapel; stapeling; stel; troep; verzameling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anhäufen accumuleren; hopen; opeenhopen cumuleren; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; ophogen; opstapelen; stapelen; verhogen
ansammeln accumuleren; hopen; opeenhopen bijeenzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen
aufhäufen accumuleren; hopen; opeenhopen op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
erhoffen hopen; op hopen zetten
herbeisehnen hopen; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen begeren; dromen; hunkeren; sterk verlangen; verlangen
hoffen hopen; op hopen zetten; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen begeren; hunkeren; sterk verlangen; tegemoetzien; uitkijken naar; verlangen; verwachten; vooruitzien
sammeln accumuleren; hopen; opeenhopen bijeen krijgen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; collecteren; geld inzamelen; inzamelen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; verenigen; vergaren; verzamelen
schmachten hopen; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen kwijnen; kwijnend verlangen; lijden; smachten; snakken
sich sehnen hopen; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen een sterke begeerte hebben naar; hongeren naar
stapeln accumuleren; hopen; opeenhopen accumuleren; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen; zich ophopen; zich opstapelen
verlangen hopen; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen een sterke begeerte hebben naar; eisen; hongeren naar; inmanen; invorderen; vorderen
wünschen hopen; op hopen zetten begeren; hunkeren; sterk verlangen; toewensen; verlangen
zusammendrängen accumuleren; hopen; opeenhopen samendringen

Verwante woorden van "hopen":


Verwante definities voor "hopen":

  1. graag willen dat het gebeurt1
    • ik hoop dat je komt1

Wiktionary: hopen

hopen
verb
  1. wensen, graag zien dat er iets wel of niet voorvalt
hopen
verb
  1. zuversichtlich erwarten, in die Zukunft vertrauen

Cross Translation:
FromToVia
hopen hoffen hope — to want something to happen, with expectation that it might
hopen hoffen; erhoffen espérer — (vieilli) soutenu|fr ou Acadie|fr (transitive) attendre la venue de quelqu’un.
hopen hoffen; erhoffen; wünschen; mögen; verlangen; begehren souhaiterformer un souhait.

Verwante vertalingen van hoop