Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. jennen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jennen (Nederlands) in het Duits

jennen:

jennen werkwoord (jen, jent, jende, jenden, gejend)

  1. jennen (sarren; uitdagen; pesten; )
    ärgern; triezen; piesacken; provozieren; striezen; schikanieren; reizen; zusetzen
    • ärgern werkwoord (ärgere, ärgerst, ärgert, ärgerte, ärgertet, geärgert)
    • triezen werkwoord (trieze, triezt, triezte, trieztet, getriezt)
    • piesacken werkwoord (piesacke, piesackst, piesackt, piesackte, piesacktet, gepiesackt)
    • provozieren werkwoord (provoziere, provozierst, provoziert, provozierte, provoziertet, provoziert)
    • striezen werkwoord (strieze, striezt, striezte, strieztet, gestriezt)
    • schikanieren werkwoord (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
    • reizen werkwoord (reize, reizst, reizt, reizte, reiztet, gereizt)
    • zusetzen werkwoord (setze zu, setzt zu, setzte zu, setztet zu, zugesetzt)

Conjugations for jennen:

o.t.t.
  1. jen
  2. jent
  3. jent
  4. jennen
  5. jennen
  6. jennen
o.v.t.
  1. jende
  2. jende
  3. jende
  4. jenden
  5. jenden
  6. jenden
v.t.t.
  1. heb gejend
  2. hebt gejend
  3. heeft gejend
  4. hebben gejend
  5. hebben gejend
  6. hebben gejend
v.v.t.
  1. had gejend
  2. had gejend
  3. had gejend
  4. hadden gejend
  5. hadden gejend
  6. hadden gejend
o.t.t.t.
  1. zal jennen
  2. zult jennen
  3. zal jennen
  4. zullen jennen
  5. zullen jennen
  6. zullen jennen
o.v.t.t.
  1. zou jennen
  2. zou jennen
  3. zou jennen
  4. zouden jennen
  5. zouden jennen
  6. zouden jennen
en verder
  1. ben gejend
  2. bent gejend
  3. is gejend
  4. zijn gejend
  5. zijn gejend
  6. zijn gejend
diversen
  1. jen!
  2. jent!
  3. gejend
  4. jennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor jennen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
piesacken jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
provozieren jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
reizen jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aandrijven; aanleiding geven tot; aansporen; bekoren; bevallen; blij maken; ergeren; in verrukking brengen; irriteren; op de zenuwen werken; ophitsen; opkrikken; opwekken; opwinden; plezieren; prikkelen; provoceren; stimuleren; uitdagen; uitlokken; verblijden; verheugd; verrukken; vervelen
schikanieren jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken brutaliseren; bruuskeren; chicaneren; donderjagen; kleinzielig gedragen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; teisteren; tergen; treiteren
striezen jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken
triezen jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
zusetzen jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken hevig aangrijpen; lastigvallen; teisteren
ärgern jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; verbitteren; vergrammen; vervelen

Synoniemen voor "jennen":


Verwante definities voor "jennen":

  1. hem steeds weer gemeen plagen1
    • ze jennen die jongen met de rode haren voortdurend1

Wiktionary: jennen

jennen jennen
verb
  1. (transitiv) jemanden sehr ärgern oder quälen, so dass es ihm körperlich oder seelisch stark zusetzt

Cross Translation:
FromToVia
jennen einschüchtern; schikanieren; kujonieren bully — to intimidate