Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. kringel:
  2. kringelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kringel (Nederlands) in het Duits

kringel:

kringel [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. kringel (kringvormig; kring)
    der Ring; der Kreis; die Runde; Gebiet; der Kringel
    • Ring [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kreis [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Runde [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebiet [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Kringel [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. kringel (cirkeltje; kringetje)
    Zirkelchen; Kreislein; Kreisschen

Vertaal Matrix voor kringel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gebiet kring; kringel; kringvormig bouwterrein; bouwwerk; district; erf; gebied; gebiedsdeel; gebouw; gewest; gordel; grondgebied; hoek; kavel; oord; pand; perceel; provincie; rayon; rechtsgebied; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone
Kreis kring; kringel; kringvormig ambachtsgilde; bond; cirkel; cirkelvorm; club; gilde; kralenkrans; krans; kransje; kring; leefgebied; orde; organisatie; rondje; societiet; soos; territorium; unie; vakgenootschap; vereniging
Kreislein cirkeltje; kringel; kringetje
Kreisschen cirkeltje; kringel; kringetje
Kringel kring; kringel; kringvormig haarkrul; krul
Ring kring; kringel; kringvormig circus; cirkel; cirkelvorm; kralenkrans; krans; kransje; kring; ring; rondje; soort sieraad
Runde kring; kringel; kringvormig ambachtsgilde; beurt; bond; club; draaicirkel; gilde; omgang; orde; organisatie; partijtje; potje; ringetje; ronde; rondgang; rondje; rondwandeling; spelletje; toer; unie; vakgenootschap; vereniging; wedstrijdje; zijn ronde doen
Zirkelchen cirkeltje; kringel; kringetje

Verwante woorden van "kringel":


kringelen:

kringelen werkwoord (kringel, kringelt, kringelde, kringelden, gekringeld)

  1. kringelen (in kringetjes ronddraaien)
    sich ringeln; winden; sich winden
    • sich ringeln werkwoord (ringele mich, ringelst dich, ringelt sich, ringelte sich, ringeltet euch, sich geringelt)
    • winden werkwoord (winde, windest, windet, wand, wandet, gewunden)
    • sich winden werkwoord (winde mich, windest dich, windet sich, wand sich, wandet euch, sich gewunden)

Conjugations for kringelen:

o.t.t.
  1. kringel
  2. kringelt
  3. kringelt
  4. kringelen
  5. kringelen
  6. kringelen
o.v.t.
  1. kringelde
  2. kringelde
  3. kringelde
  4. kringelden
  5. kringelden
  6. kringelden
v.t.t.
  1. ben gekringeld
  2. bent gekringeld
  3. is gekringeld
  4. zijn gekringeld
  5. zijn gekringeld
  6. zijn gekringeld
v.v.t.
  1. was gekringeld
  2. was gekringeld
  3. was gekringeld
  4. waren gekringeld
  5. waren gekringeld
  6. waren gekringeld
o.t.t.t.
  1. zal kringelen
  2. zult kringelen
  3. zal kringelen
  4. zullen kringelen
  5. zullen kringelen
  6. zullen kringelen
o.v.t.t.
  1. zou kringelen
  2. zou kringelen
  3. zou kringelen
  4. zouden kringelen
  5. zouden kringelen
  6. zouden kringelen
en verder
  1. heeft gekringeld
  2. hebben gekringeld
diversen
  1. kringel!
  2. kringelt!
  3. gekringeld
  4. kringelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kringelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sich ringeln in kringetjes ronddraaien; kringelen
sich winden in kringetjes ronddraaien; kringelen
winden in kringetjes ronddraaien; kringelen draaien; hijsen; kolken; met iemand worstelen; ophijsen; ronddraaien; worstelen; wrikken; zich wringen

Verwante woorden van "kringelen":