Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. laden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor laden (Nederlands) in het Duits

laden:

laden werkwoord (laad, laadt, laadde, laadden, geladen)

  1. laden (bevrachten; beladen)
    laden; einladen; beladen; befrachten; aufladen
    • laden werkwoord (lade, lädst, lädt, ladete, ladetet, geladen)
    • einladen werkwoord (lade ein, lädst ein, lädt ein, lud ein, ludet ein, eingeladen)
    • beladen werkwoord (belade, belädst, belädt, belud, beludet, beladen)
    • befrachten werkwoord (befrachte, befrachtest, befrachtet, befrachtete, befrachtetet, befrachtet)
    • aufladen werkwoord (lade auf, lädst auf, lädt auf, lud auf, ludet auf, aufgeladen)
  2. laden (inladen)
    einladen; laden; aufladen; verladen; befrachten; beladen
    • einladen werkwoord (lade ein, lädst ein, lädt ein, lud ein, ludet ein, eingeladen)
    • laden werkwoord (lade, lädst, lädt, ladete, ladetet, geladen)
    • aufladen werkwoord (lade auf, lädst auf, lädt auf, lud auf, ludet auf, aufgeladen)
    • verladen werkwoord (verlade, verladest, verladet, verladete, verladetet, verladen)
    • befrachten werkwoord (befrachte, befrachtest, befrachtet, befrachtete, befrachtetet, befrachtet)
    • beladen werkwoord (belade, belädst, belädt, belud, beludet, beladen)
  3. laden (geweer laden)
    laden; aufladen
    • laden werkwoord (lade, lädst, lädt, ladete, ladetet, geladen)
    • aufladen werkwoord (lade auf, lädst auf, lädt auf, lud auf, ludet auf, aufgeladen)

Conjugations for laden:

o.t.t.
  1. laad
  2. laadt
  3. laadt
  4. laden
  5. laden
  6. laden
o.v.t.
  1. laadde
  2. laadde
  3. laadde
  4. laadden
  5. laadden
  6. laadden
v.t.t.
  1. heb geladen
  2. hebt geladen
  3. heeft geladen
  4. hebben geladen
  5. hebben geladen
  6. hebben geladen
v.v.t.
  1. had geladen
  2. had geladen
  3. had geladen
  4. hadden geladen
  5. hadden geladen
  6. hadden geladen
o.t.t.t.
  1. zal laden
  2. zult laden
  3. zal laden
  4. zullen laden
  5. zullen laden
  6. zullen laden
o.v.t.t.
  1. zou laden
  2. zou laden
  3. zou laden
  4. zouden laden
  5. zouden laden
  6. zouden laden
diversen
  1. laad!
  2. laadt!
  3. geladen
  4. ladend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

laden [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het laden
    Laden
    • Laden [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor laden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Laden laden bedrijf; handel; kleine onderneming; nering; winkelbedrijf; winkelruimte; zaak
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufladen beladen; bevrachten; geweer laden; inladen; laden op iets laden; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden
befrachten beladen; bevrachten; inladen; laden opladen elektriciteit; opnieuw laden
beladen beladen; bevrachten; inladen; laden bezwaren; gewicht toevoegen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; verzwaren; zwaarder maken
einladen beladen; bevrachten; inladen; laden binnenhalen; engageren; inviteren; noden; onthalen; ontvangen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; uitnodigen; vergasten
laden beladen; bevrachten; geweer laden; inladen; laden ontbieden; opladen elektriciteit; opnieuw laden; oproepen; sommeren
verladen inladen; laden verladen; verneuken; wegpesten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beladen beladen

Wiktionary: laden


Cross Translation:
FromToVia
laden laden load — to fill with munition
laden laden load — to read into memory
laden laden; beauftragen; betrauen chargergarnir d’une charge.

Verwante vertalingen van laden