Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. laxeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor laxeren (Nederlands) in het Duits

laxeren:

laxeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. laxeren (purgeren)
    Abführen; Laxieren

laxeren werkwoord (laxeer, laxeert, laxeerde, laxeerden, gelaxeerd)

  1. laxeren (purgeren)
    laxieren
    • laxieren werkwoord (laxiere, laxierst, laxiert, laxierte, laxiertet, laxiert)

Conjugations for laxeren:

o.t.t.
  1. laxeer
  2. laxeert
  3. laxeert
  4. laxeren
  5. laxeren
  6. laxeren
o.v.t.
  1. laxeerde
  2. laxeerde
  3. laxeerde
  4. laxeerden
  5. laxeerden
  6. laxeerden
v.t.t.
  1. heb gelaxeerd
  2. hebt gelaxeerd
  3. heeft gelaxeerd
  4. hebben gelaxeerd
  5. hebben gelaxeerd
  6. hebben gelaxeerd
v.v.t.
  1. had gelaxeerd
  2. had gelaxeerd
  3. had gelaxeerd
  4. hadden gelaxeerd
  5. hadden gelaxeerd
  6. hadden gelaxeerd
o.t.t.t.
  1. zal laxeren
  2. zult laxeren
  3. zal laxeren
  4. zullen laxeren
  5. zullen laxeren
  6. zullen laxeren
o.v.t.t.
  1. zou laxeren
  2. zou laxeren
  3. zou laxeren
  4. zouden laxeren
  5. zouden laxeren
  6. zouden laxeren
en verder
  1. is gelaxeerd
diversen
  1. laxeer!
  2. laxeert!
  3. gelaxeerd
  4. laxerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor laxeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abführen laxeren; purgeren lozen; spuien; wegleiden
Laxieren laxeren; purgeren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
laxieren laxeren; purgeren