Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. logeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor logeren (Nederlands) in het Duits

logeren:

logeren werkwoord (logeer, logeert, logeerde, logeerden, gelogeerd)

  1. logeren (wonen; leven; verblijven; resideren)
    wohnen; leben
    • wohnen werkwoord (wohne, wohnst, wohnt, wohnte, wohntet, gewohnt)
    • leben werkwoord (lebe, lebst, lebt, lebte, lebtet, gelebt)
  2. logeren (overnachten)
    übernachten; logieren
    • übernachten werkwoord (übernachte, übernachtest, übernachtet, übernachtete, übernachtetet, übernachtet)
    • logieren werkwoord (logiere, logierst, logiert, logierte, logiertet, logiert)

Conjugations for logeren:

o.t.t.
  1. logeer
  2. logeert
  3. logeert
  4. logeren
  5. logeren
  6. logeren
o.v.t.
  1. logeerde
  2. logeerde
  3. logeerde
  4. logeerden
  5. logeerden
  6. logeerden
v.t.t.
  1. heb gelogeerd
  2. hebt gelogeerd
  3. heeft gelogeerd
  4. hebben gelogeerd
  5. hebben gelogeerd
  6. hebben gelogeerd
v.v.t.
  1. had gelogeerd
  2. had gelogeerd
  3. had gelogeerd
  4. hadden gelogeerd
  5. hadden gelogeerd
  6. hadden gelogeerd
o.t.t.t.
  1. zal logeren
  2. zult logeren
  3. zal logeren
  4. zullen logeren
  5. zullen logeren
  6. zullen logeren
o.v.t.t.
  1. zou logeren
  2. zou logeren
  3. zou logeren
  4. zouden logeren
  5. zouden logeren
  6. zouden logeren
en verder
  1. ben gelogeerd
  2. bent gelogeerd
  3. is gelogeerd
  4. zijn gelogeerd
  5. zijn gelogeerd
  6. zijn gelogeerd
diversen
  1. logeer!
  2. logeert!
  3. gelogeerd
  4. logerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor logeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leben leven; logeren; resideren; verblijven; wonen accommoderen; bestaan; existeren; gevestigd zijn; gezeten zijn; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; leven; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; resideren; zetelen; zijn
logieren logeren; overnachten
wohnen leven; logeren; resideren; verblijven; wonen accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; resideren; verblijfplaats hebben
übernachten logeren; overnachten
- overnachten

Synoniemen voor "logeren":


Verwante definities voor "logeren":

  1. er blijven slapen1
    • onze vrienden komen dit weekend logeren1