Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. omlaaghalen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor omlaaghalen (Nederlands) in het Duits

omlaaghalen:

omlaaghalen werkwoord (haal omlaag, haalt omlaag, haalde omlaag, haalden omlaag, omlaaggehaald)

  1. omlaaghalen (fel bekritiseren; neerhalen)
    tadeln; kritisieren
    • tadeln werkwoord (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)
    • kritisieren werkwoord (kritisiere, kritisierst, kritisiert, kritisierte, kritisiertet, kritisiert)

Conjugations for omlaaghalen:

o.t.t.
  1. haal omlaag
  2. haalt omlaag
  3. haalt omlaag
  4. halen omlaag
  5. halen omlaag
  6. halen omlaag
o.v.t.
  1. haalde omlaag
  2. haalde omlaag
  3. haalde omlaag
  4. haalden omlaag
  5. haalden omlaag
  6. haalden omlaag
v.t.t.
  1. ben omlaaggehaald
  2. bent omlaaggehaald
  3. is omlaaggehaald
  4. zijn omlaaggehaald
  5. zijn omlaaggehaald
  6. zijn omlaaggehaald
v.v.t.
  1. was omlaaggehaald
  2. was omlaaggehaald
  3. was omlaaggehaald
  4. waren omlaaggehaald
  5. waren omlaaggehaald
  6. waren omlaaggehaald
o.t.t.t.
  1. zal omlaaghalen
  2. zult omlaaghalen
  3. zal omlaaghalen
  4. zullen omlaaghalen
  5. zullen omlaaghalen
  6. zullen omlaaghalen
o.v.t.t.
  1. zou omlaaghalen
  2. zou omlaaghalen
  3. zou omlaaghalen
  4. zouden omlaaghalen
  5. zouden omlaaghalen
  6. zouden omlaaghalen
en verder
  1. heb omlaaggehaald
  2. hebt omlaaggehaald
  3. heeft omlaaggehaald
  4. hebben omlaaggehaald
  5. hebben omlaaggehaald
  6. hebben omlaaggehaald
diversen
  1. haal omlaag!
  2. haalt omlaag!
  3. omlaaggehaald
  4. omlaaghalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor omlaaghalen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kritisieren fel bekritiseren; neerhalen; omlaaghalen afkraken; bekritiseren; beoordelen; goed- of afkeuren; hekelen; katten; kraken; kritiseren; vitten
tadeln fel bekritiseren; neerhalen; omlaaghalen aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; terechtwijzen; vermanen; veroordelen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen